Met De val van De’ Medici komt er – helaas – een einde aan de vierdelige reeks over de familie De’ Medici. Matteo Strukul nam je in De’ Medici, Het huis De’ Medici en Dochter van De’ Medici al mee op een intrigerende reis door de geschiedenis van deze machtige familie.
Opnieuw weet hij ruim vierhonderd pagina’s lang boeiend te vertellen over intriges, moord en verraad. De familie De’ Medici schrikt namelijk nergens voor terug in haar streven naar de absolute macht. Gewetenloze huurlingen, dodelijke gifmengers en genadeloze soldaten passeren de revue, maar ook briljante kunstenaars en charmante courtisanes.
Het decor verschuift van Florence naar Parijs, waar Maria de’ Medici in het huwelijk is getreden met de Franse koning Hendrik IV van Bourbon. Ze kan echter niet lang van haar nieuwe status genieten, aangezien ze wordt bedreigd door de minnares van de koning. Een groep zeer machtige edellieden spant samen om Hendrik van de troon te stoten.
In uiterste wanhoop wendt Maria de’ Medici zich tot Mathieu Laforge, een spion en moordenaar, in de hoop dat hij de coup zal kunnen verijdelen en daarmee haar zoontje, de toekomstige koning Lodewijk xiii, zal beschermen. Maar wanneer een van haar grootste angsten toch uitkomt, lijkt het erop dat alleen haar nieuwste raadsman, kardinaal Richelieu, hen nog kan helpen…
foto’s: Stefano Cellai
Een fragment
‘De grote ogen van Passitea hadden de warme kleur van wilde honing. Het was alsof die ogen het kleine gezicht van de vrouw bijna helemaal innamen. Ondanks haar fijne, haast broze gelaatstrekken en ranke gedaante straalde ze taaie onverzettelijkheid uit. Maria was er bij elke ontmoeting weer beduusd van.
De jonge vrouw was per rijtuig van het Palazzo Pitti naar de Via Colonna gekomen, waar de familie De’ Medici een huis nabij de Annunziata-kerk ter beschikking had gesteld van Passitea en haar achttien gezellinnen.
Deze vrome en zachtmoedige vrouw, verdreven uit Siena omdat ze tevergeefs had geprobeerd een zusterorde te stichten, had alle medewerking van Florence ontmoet. Nu probeerde ze zelfs een heus klooster te krijgen om daar een godvruchtig en barmhartig leven te leiden, een leven in het teken van zelfkastijding en hulp aan verloren zielen. En de hemel wist hoe groot de behoefte daaraan was in die ellendige tijden waarin geld en wapengeweld, verraad en bedrog regeerden.
Maria keek de vrouw strak aan; het lukte haar niet haar blik van Passitea af te houden. Passitea droeg slechts een habijt van jute. Niets anders. De grove stof was zo versleten dat er ter hoogte van haar zijden rode zweren waren te zien: diepe wonden die ze zichzelf toediende met doorntakken en kettingen, en die nog werden verergerd door de hete azijn die ze haar metgezellen liet aanbrengen om de herinnering aan de pijn en het boetedoen levend te houden.
Dat lijden leek echter niets af te doen aan haar zorg en aandacht voor de medemens. Integendeel, het vergrootte die naastenliefde juist. Even meende Maria een licht aura rond de vrouw te bespeuren dat zich in heldere tongen uitstrekte naar het bleke licht dat door de hoge ramen het grote vertrek binnenviel. Maria was er zeker van dat het de strengheid en zelftucht waren die dat aura voedden.
Passitea liep op Maria toe en pakte haar handen vast. Maria voelde dat die dunne vingers, koud als albast, zich verstrengelden met de hare. Ze bood geen verzet tegen deze aanraking die haar hart als natuurlijk en zachtaardig ervoer. Ze kon niet verklaren waarom, maar deze ontmoeting had iets wat niet van deze aarde was. Passitea had de natuurlijke gave, het zeldzame talent om andermans lijden te begrijpen zonder dat die persoon ook maar een woord hoefde te zeggen.
Niettemin stak Maria van wal om de reden van haar bezoek toe te lichten. Haar gemoed liep over van emoties en de stilte bezorgde haar een ongemakkelijk gevoel. Ze voelde een dwingende behoefte om haar hart te luchten bij deze vrouw.
‘Ik ben gekomen omdat ik bang ben, moeder. Ik vrees voor mijn toekomst en…’ Ze kreeg niet de kans haar zin af te maken omdat Passitea zachtjes een wijsvinger op haar lippen legde. Maria gehoorzaamde en zweeg. Het was alsof een bovennatuurlijke kracht op de loop was gegaan met haar gedachten en wilskracht. Ze liet zich door die bijzondere vrouw naar twee houten krukjes leiden.
Alles in die grote en lege ruimte stond in het teken van de meest uitgeklede noodzakelijkheid. Het lichte marmer van de vloer leek de kille novemberlucht te benadrukken. De kaarsen van de ijzeren luchter waren gedoofd waardoor al het kunstmatige licht uit het vertrek was gebannen.
Behalve de krukken was een bidstoel het enige andere meubel in het vertrek. Op het kniebankje ervan waren hier en daar wijnrode kringen te zien die duidelijker dan duizend biechten vertelden hoeveel bloed Passitea moest hebben geplengd tijdens de uren van boetedoening en gebed.
Maria ging op de kruk zitten. Passitea nam recht voor haar plaats en sloot de ogen. Met beide handen klampte ze het grote houten crucifix op haar borst vast.
‘Lieve vriendin,’ zei de vrome vrouw, ‘ik lees in uw blik de zorgen die u verslinden, maar heb vertrouwen. Oefen geduld en laat u niet van streek maken door dwaze twijfels, want ik zie uw toekomst kristalhelder voor ogen.’
‘Echt?’ Maria keek haar blij aan, maar tegelijkertijd bekroop haar een angstig gevoel. Toen Passitea haar ogen weer opende straalden ze zo’n fel licht uit dat het Maria de adem benam. Als Maria deze vrouw niet blind vertrouwde, zou ze Passitea voor een krankzinnige kwezel hebben gehouden.
‘Vertrouw op wat ik u zeg, lieve vriendin.’ Zonder er nog iets aan toe te voegen, bleef Passitea strak in Maria’s ogen kijken, alsof ze recht in haar ziel schouwde. Waarschijnlijk was dat ook zo. Maria was er zeker van.’
Lees verder in
De val van De’ Medici | Matteo Strukul | vertaald door Hans E. van Riemsdijk | ISBN 9789022589144 | € 20,- | uitgeverij Boekerij | bestel De val van De’ Medici via deze link bij bol.com (ook verkrijgbaar als e-book)