Nicola Pugliese schreef één verpletterende roman – Malacqua – en trok zich daarna terug uit het literaire leven. In deze roman zorgt een dagenlange regenbui in Napels voor instortende gebouwen, zinkgaten en wonderlijke gebeurtenissen.
Malacqua werd in 1977 uitgegeven door Italo Calvino bij het prestigieuze Einaudi. Hoewel de gehele eerste druk van het boek al binnen enkele dagen was uitverkocht, mocht het op verzoek van de schrijver pas na zijn dood weer herdrukt worden.
Eind juni verscheen de Nederlandse vertaling, als onderdeel van Schwob, een lijn van de mooiste vergeten klassiekers, waarin eerder ook De betovering van april verscheen.
Ongenadige regen in Napels
Na een nacht van ongenadige regen komt er een telefoontje binnen op het hoofdbureau van de politie van Napels. Er is een straat verzakt en een gebouw ingestort aan de Via Tasso. De stad lijkt weg te spoelen onder een onophoudelijke vloed van stortregens.
Er is echter meer vreemds aan de hand: er klinken klaaglijke stemmen uit een middeleeuws kasteel en vijfliremunten beginnen muziek te maken die alleen voor tienjarige meisjes te horen is.
Carlo Andreoli, een melancholische journalist, doet verslag van die mysterieuze gebeurtenissen. Zijn zoektocht naar betekenis voert ons langs zinkgaten en stegen, langs barretjes en redactiekamers, en langs de gedachten van de inwoners van Napels.
Malacqua is een hallucinant en veelstemmig portret van Napels, geschreven met de pulserende urgentie van een stad die op het punt staat verzwolgen te worden.
Een fragment uit Malacqua
‘Om zeven uur ’s ochtends op 23 oktober, de dag erna, kreeg Osvaldo Annunziata, 27 jaar, uit Boscotrecase, de dienstdoende centralist bij het alarmnummer van de politie, als eerste het nieuws te horen.
Toen hij op de hoogte was keek Osvaldo Annunziata instinctief omhoog, naar het raam met ijzeren tralies, en buiten regende het, jazeker, het regende: het was vannacht rond drie uur hard gaan regenen met felle windstoten, op verschillende plekken in de stad het licht uitgevallen, volledig buiten gebruik, de storingsdienst van energiemaatschappij Enel had ook laten weten dat ze helemaal niets konden herstellen als het bleef regenen zoals het op dat moment regende en zoals het de hele nacht was doorgegaan, tot aan het eerste grijze en hier en daar paarse ochtendlicht, dat bleek van kleur was, lijkbleek.
Er bleef maar water naar beneden komen en net als je wilde zeggen: hè hè, nu houdt het op, plensde het alweer, nog voordat je je mond had opengedaan, diepe, voorbestemde wrok, onomkeerbare razernij. En om zeven uur ’s ochtends op 23 oktober, de dag erna, begreep Osvaldo Annunziata zoals altijd maar weinig van wat er werd gezegd: aan de andere kant van de lijn praatte iemand maar zei niets, de man praatte opgewonden, slikte zijn woorden letterlijk in en zodoende kwamen er alleen hijgerige, halve zinnen uit: ingestort, de weg is ingestort, helemaal weggezonken, er liggen mensen onder, auto’s zijn opgeslokt.
Als allereerste realiseerde Osvaldo Annunziata zich dat hij de brandweer moest waarschuwen, de politie heeft helemaal niks met instortende wegen te maken, ieder zijn eigen vak, en in het logboek schreef hij ‘23 oktober, 07:00 uur, Melding van instorting in de Via Aniello Falcone, Bestemd voor brandweer’, en vervolgens belde hij de brandweer.
In de kazerne in de Via del Sole antwoordde zijn collega-centralist dat hij al op de hoogte was, dat er al een ploeg was uitgerukt, en misschien was het deze keer goed mis, er waren ook meldingen uit San Martino gekomen, om over de steden in de regio maar te zwijgen: Sant’Antimo, Afragola en Frattaminore allemaal op de ene of de andere manier ondergelopen, en godsamme, deze stad is toch niet van karton of zo, hoe kan het nou, door een paar uurtjes regen? ja, eh, hoe kan het nou? wat doe je eraan? die lui van de weerdienst van het vliegveld zouden borden moeten ophangen met ‘morgen regent het: verhuis maar naar Rome, Napolitanen’.
Om 7 uur 30 op 23 oktober kwam de brandweerploeg in de Via Aniello Falcone, nadat ze door de Via Tasso waren gereden, waar ze bezig waren met herstelwerkzaamheden aan de waterafvoer, en toen ze door de Via Tasso reden keken de brandweerlieden omhoog, naar dat wazige licht.
Het water kletterde op het asfalt, vulde de goten, doorweekte de grond, maakte er een schandalig trage prut van, een bak blubber helemaal om de nieuwe gebouwen van gewapend beton heen, en ze zouden het wel houden, ja, tuurlijk, ze zouden het wel houden.
Bij de haarspeldbocht van de Via Aniello Falcone kreeg de bestuurder de schrik van zijn leven: er was een zinkgat, vlak voor hem, op vier vijf meter ongeveer, en hij trapte vol op de rem, en de anderen zeiden godsamme! zo rem je toch niet! en ook de commandant in de wagen achter hem zei godsamme! zo rem je toch niet!
De brandweerlieden stapten allemaal uit, beide benen op de grond, en ook de commandant stapte uit en ze gingen kijken en het was meteen duidelijk dat het geen kattenpis was, zeker te weten niet, want het zinkgat was bijna net zo breed als de hele weg, rechts tot aan het overhellende muurtje – eronder vele tientallen gebouwen – en links liep het donkere zinkgat helemaal tot aan de stoep, op zes zeven meter ongeveer van de fundamenten van een oud bouwwerk, van vlak na de oorlog misschien, een grijs geschilderde gevel en sierlijsten om alle ramen, en godsamme! zei de commandant, dit is echt gevaarlijk, kom op, aan het werk, evacueren die boel.
En de brandweermannen liepen door de hal en daar precies in het midden van de binnenplaats stond de portier te discussiëren met een vrouw die op de eerste verdieping bij het raam stond. Ze zeiden allebei van alles, maar toen ze de brandweer zagen, nou, toen zeiden ze gelijk niks meer, en de portier bleef staan en luisterde: hoezo evacueren? zomaar? van het ene op het andere moment? maar dan is het hier dus gevaarlijk, echt gevaarlijk.
En op de tweede verdieping kwam een vrouw met grijs haar tevoorschijn, 55 jaar, ongeveer, en ze zei dat zij mooi niet ging evacueren, ze peinsde er niet over haar huis te verlaten, al werd ze gebombardeerd. Toen de geallieerden in ’43 bombardeerden was ze niet gevlucht, laat staan nu, om een iets stevigere hoosbui of een groot gat in de weg, en twee ramen rechts van haar, ook op de tweede verdieping, stond een keurige heer in pyjama en een haastig omgeslagen kamerjas ontroostbaar nee te schudden, en hij zei hoort u eens mevrouw, als de brandweermannen zeggen dat we het gebouw uit moeten dan is daar een reden voor, ongetwijfeld een ernstige, dat zeggen ze niet zomaar, dat zeggen jullie toch niet zomaar?
De brandweermannen zeiden nee, dat zouden ze nooit zomaar zeggen, ze zeiden het gewoon omdat het hier gevaarlijk was, en omdat het hun dure plicht was, jawel meneer, zij deden alleen maar hun dure plicht, ze begrepen het best, ja tuurlijk, ze begrepen het best. Maar de mevrouw zei en waar moet ik dan slapen vannacht? in een hotel? en wie gaat dat betalen? de gemeente Napels? Maar mevrouw, ik zal het even uitleggen.
Maar er viel bar weinig uit te leggen, want ondertussen stond de commandant midden op straat getuigenissen te verzamelen, en er waren een paar mensen die het hadden gezien en die zwoeren: er liggen daar in het zinkgat twee auto’s, zeker weten, ze stonden precies daar geparkeerd, ziet u dat?’
Lees verder in
Lees verder in Malacqua | Nicola Pugliese | vertaald door Annemart Pilon (oorspronkelijke titel: Malacqua) | ISBN 9789028232013 | € 22,50 | uitgeverij Van Oorschot | bestel Malacqua bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com