Download de gratis Ciao tutti app voor nog meer tips

Dieven van het licht – Philip Blom over de Italiaanse renaissance

Een prachtige nieuwe boekentip voor alle liefhebbers van wervelende historische romans: Dieven van het licht van Philip Blom. In deze spannende roman wekt Blom historische figuren als Giordano Bruno, Caravaggio en de grote geestelijken van de zestiende eeuw tot leven, in een overweldigend panorama van de Italiaanse renaissance.

Sinds Sander als jongen in Vlaanderen in 1572 moest toezien hoe zijn vader werd vermoord door de Spaanse bezetters, is hij een gedreven man. Van jongs af aan heeft hij altijd geschilderd en hij gaat op zoek naar een meester die hem op kan leiden tot bloemenschilder.

Zijn broer Hugo, die doofstom werd na de dood van zijn ouders, mengt de kleuren voor hem. Maar Hugo is even opvliegend als zachtaardig en wanneer hij een gewelddadige misdaad begaat, moeten hij en Sander noodgedwongen vluchten.

Ze vinden werk in een studio in Rome, ervaren de extravaganties van de paus, de intriges in het paleis van de kardinaal in Napels en beiden, op hun eigen manier, de geneugten van verboden liefde. Keer op keer vindt Sander een uitweg uit schijnbaar hopeloze avonturen.

Lees alvast een fragment uit Dieven van het licht

‘De commandant wijst naar een man die bijna achter de stam van de grote boom verdwenen is. Hij ziet heel duidelijk dat de man erg mooie blauwe ogen heeft. Plotseling zet de man het op een lopen, breekt door het kordon bewakers heen en rent naar het bos, dat ongeveer honderd passen verderop begint. De commandant wendt zijn paard met een ruk en geeft het de sporen, de vluchtende man achterna.

De man rent, glijdt uit in de modder, struikelt en valt, krabbelt weer overeind, struikelt opnieuw. De jager achter hem houdt zijn paard even in, zodat zijn buit de tijd heeft om weer op te staan. Dan rent hij verder, hinkend nu, nog altijd op het bos af, maar hij is te traag, veel te traag, en de Spanjaard haalt hem links in, weldoordacht en zonder een spoor van haast, en terwijl hij zich langzaam omlaagbuigt en uithaalt met zijn degen, hoort hij het ritmische ademen van het paard.

De eerste houw is mis, hij raakt alleen het oor van de man, die houdt zijn hand tegen zijn hoofd, bloed sijpelt tussen zijn vingers door, hij rent verder, alsof hij buiten zinnen is. De commandant is nu heel dichtbij. Hij ziet de blauwe ogen voor zich als de man omkijkt, en hij haalt opnieuw uit, ditmaal maakt hij geen fout. De uithaal snijdt de hals bijna helemaal door, het lichaam valt als een zak bloem in het struikgewas aan de bosrand neer en de officier maakt rechtsomkeert. Het eerste moment is het bloed altijd erg, erg rood, denkt hij.

Hij rijdt bedaard terug naar de boom. De boer staat nog altijd als aan de grond genageld. Een jongen van een jaar of tien klampt zich aan hem vast.
‘Kijk eens aan, dat is pas grootmoedig! De boer offert zijn eigen zoon op! Hoe heet je, Abraham? Goed dan! De Heer neemt je offer aan. Pak hem vast!’

De soldaten aarzelen even, maar grijpen dan het kleine lichaam vast. Ze dragen hem tussen zich in als een mager schaap.
‘Nee!’ beveelt de officier. ‘Breng hem eerst naar mij!’ Bijna te licht om op te hangen, denkt hij, de kleinsten spartelen altijd het langst. De handen van de soldaten omsluiten zijn bovenarmen helemaal. De jongen beeft en wendt zijn hoofd af. De commandant tilt zijn nog bloederige degen op en houdt de punt onder de kin van de jongen.

‘Kijk mij aan!’ eist hij en hij duwt het blonde hoofd omhoog, maar de jongen wil niet, houdt zijn hoofd koppig omlaag, tot het metaal in zijn wang snijdt. Stijf als een stuk hout hangt hij tussen de huurlingen.

Die kleine bloedt liever dan me in de ogen te kijken, begrijpt de aanvoerder. Hij weet iets en is bang dat ze het uit hem ranselen. Zijn hoofd is nog altijd afgewend, in de richting van een van de lage gebouwen. De aanvoerder volgt de blik van het kind. Naast de eerste hoeve, in een veld, staat een schuur. De commandant laat de kling zakken.
‘Vijf man met mij! Pak stro mee!’

De soldaten laten de jongen vallen. De schuur wordt omsingeld. Geharnaste mannen stapelen garven stro voor de poort. De honden zijn bijna niet te houden, janken uitzinnig. Een van de soldaten brengt een stenen kom met gloeiende kolen uit de naburige hoeve. Weldra staat het stro in brand, en laait het vuur hoog op tegen de poort, en de mensen bij de dorpsboom zien het vuur, maar kunnen behalve het geknetter van de vlammen niets horen.

De soldaten wachten gewoon af. Het duurt niet lang tot de hele schuur in brand staat, witgrijze rook stijgt op uit de oranje vlammen en dringt door de poort naar buiten, en op dat moment vliegt de poort open, geschreeuw barst los, en de honden blaffen in woeste razernij en worden losgelaten.

Een van de gedaanten die uit de schuur tevoorschijn wankelen brandt zo fel als een fakkel en schreeuwt als een boze geest. Zelfs de honden vallen hem niet aan, hij rent en draait om zijn eigen as en zakt ten slotte in elkaar. Een lans boort zich in zijn buik, daarna in zijn borst, meermaals.

De honden vormen twee woedende kluwens van geschreeuw, tanden en gegrom. Zo schreeuwt geen mens, dat moet een duivel zijn. Twee van de opstandelingen zijn gevangengenomen en worden nu naar de boom gesleurd. Ze zijn pikzwart van het roet, alsof ze uit de hel komen. Ze kokhalzen en hoesten nog, wanneer ze naar de ladder worden gesleept, ze verzetten zich nauwelijks, meer dood dan levend. Jonge kerels zijn het, amper oud genoeg om een degen te hanteren.

‘Jij, boer, dat was jouw schuur, hè?’
De priester vertaalt.
‘Ja,’ antwoordt hij voor de boer, ‘het was zijn schuur. Hij zegt dat niemand in het dorp wist dat hij de rebellen vannacht heeft verborgen. Alleen hij was op de hoogte. U moet hem ophangen en de anderen in leven laten, hij is de enige schuldige.’

De commandant gelooft geen woord van wat de sluwe protestant zegt.
‘Goed,’ zegt hij, ‘als hij wil, kan hij in de plaats van zijn zoon op de ladder klimmen. Bind hem vast!’

Het is een vreselijk eentonig karwei, er zoveel na elkaar opknopen. De ladder moet telkens verplaatst worden en het duurt altijd even voor hij stevig staat in de modder. De priester praat nadrukkelijk op de gevangenen in, maar niemand lijkt naar hem te luisteren.

De groep die nog altijd met de voeten op de grond staat wordt steeds kleiner. Telkens weer het gespartel, het gerammel, het heen en weer zwaaien als een reusachtig stuk speelgoed. Dan is het eindelijk achter de rug, achttien poppen hangen met vreemd gebogen hoofd in de warme stralen van de ochtendzon aan zacht krakende touwen.

‘Jij!’
Al die tijd stond de jongen met de bloedende wang daar maar, als door de wereld vergeten. Een kleiner kind, waarschijnlijk zijn broer, staat naast hem, met wit haar als een grijsaard. Hij kijkt op naar de ruiter. Zijn mond staat open.’

Lees verder in

Dieven van het licht | Philip Blom | vertaald door Kris Lauwerys & Isabelle Schoepen | ISBN 9789403108926 | € 27,50 | uitgeverij De Bezige Bij | bestel Dieven van het licht bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com (ook verkrijgbaar als e-book)

Ontdek onze digitale reisgidsen voor nóg meer tips

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *