In mei en september 1976 wordt de regio Friuli-Venezia Giulia getroffen door twee zware aardbevingen. Bijna duizend mensen komen om en tienduizenden mensen verliezen hun huis.
Er is een nieuw landschap ontstaan, waarin de littekens van het natuurgeweld zich duidelijk manifesteren. Het menselijk trauma is minder zichtbaar.
In Rombo laat Esther Kinsky zeven inwoners van een afgelegen Italiaans bergdorp aan het woord over hun leven dat getekend is door de natuurrampen. Langzaam maar zeker hebben ze geleerd om de diepe sporen die de bevingen in hun leven hebben achtergelaten te benoemen. Ze delen ervaringen van angst en verlies met elkaar, maar hebben ook allemaal hun eigen herinneringen.
Lees een fragment uit Rombo
‘De aardbeving is overal. In de met klimop overwoekerde puinhopen van de ingestorte huizen aan Staatsweg nummer 13, in de scheuren en littekens van grote gebouwen, de gebarsten grafstenen, de scheefheid van de herbouwde kathedralen, de lege stegen in de honingraatachtig in elkaar grijpende oude dorpen, de lelijke nieuwe huizen en wijken, die geënt zijn op het voorstad geheten oord van verlangen uit Amerikaanse televisieseries.
Buiten in het veld staan de nieuwe huizen, een flink eind van de aangetaste kernen, vaak met maar één verdieping. Zodat er niet te veel op je hoofd valt, mocht het nog eens… zoals in dát jaar, het aardbevingsjaar 1976.
Het is inmiddels een half leven of langer geleden, maar het schrift waarmee het in ieders geheugen staat geschreven is niet verbleekt, het wordt telkens opnieuw ingekerfd door herinneringen, door het praten over alle waars en hoes, over het zoeken naar bescherming, over de angst, over het luisteren met gespitste oren of het niet weer begon te rommelen, in garages, in de openlucht, tegen de gezins-Fiat gedrukt, onder puinhopen, tussen de doden, met een kat op de arm.
Met alle opgeroepen beelden zou je het hele traject kunnen bekleden vanaf hier, het kerkhof met uitzicht naar het noorden, tot aan de lilablauwe, grimmig gearceerde keten van de Monte Musi in de verte, waarbij je niet zo gauw aan een muze denkt, eerder aan een bek vol tanden rond de hoektand van de Monte Canin.
Allemaal gespeld in bergtaal. Misschien is er onverwachts ook nog een gebaande weg te vinden naar de kam, vanwaar je het dal aan de voet van de Monte Canin zou zien, een klein rivierdal, dat in een rechte hoek op het traject vol geëtaleerde herinneringen aan de aardbeving zou staan.
Windstilte zou op zo’n dag met uitgestalde herinneringsbeelden wenselijk zijn, een plechtige windstilte, waarin je de weg langs de beelden schrijdend zou kunnen afleggen.
Maar vandaag waait het. Vlak bij de muur met uitzicht op de bergen, die in het schaduwloze licht in elkaar gevouwen lijken, staat bij een glad, wit, met beton verzegeld graf, dat versierd is met een krans van verbleekte plastic bloemen, een klein mannetje met wit haar en slechte tanden in zijn telefoon te praten.
Hij beschrijft het graf, luid en duidelijk, vertelt dat het schoon en netjes is, leest langzaam de namen op de grafsteen op en laat ook de krans niet onvermeld, al verzwijgt hij de bleekheid van de bloemen, en zegt tot slot alsof hij reageert op een stem aan de andere kant van de lijn: De herinnering is een dier dat blaft met vele bekken.
Het mannetje met het witte haar en de slechte tanden heet Anselmo. Hij is gemeentewerker en vraagt altijd om werk op het kerkhof. Er is hier veel te doen, de laag aarde op de rotsrug van de heuvel is dun en het aantal grafplaatsen is beperkt. De urnengalerijen worden uitgebreid, graven geruimd, beenderen naar het knekelhuis gebracht, bomen gesnoeid en geveld, grafplaten en grafstenen op stabiliteit gecontroleerd.
Anselmo weet van wanten. Hij weet waar de graven verzakken, welke schade er aan grafstenen kan ontstaan en welke plekken in het geval van een aardbeving het veiligst zijn. Mausoleums raadt hij af en hij wijst op de scheuren in de pronkende monumenten van de familiegraven.
Hij knoopt graag een gesprekje aan met bezoekers en biedt zich bij elders woonachtige nabestaanden aan als vertrouwenspersoon.
Het kerkhof is een aanbevolen pleisterplaats voor fietsers en wandelaars, want langs de noordwestkant van de muur staat een lange panoramatafel, waarop de naam van elke bergtop te lezen is.
De halve cirkel van toppen en kammen, die het morenenlandschap als een beschermende omhelzing naar het westen, noorden en oosten omgeeft, ligt op de panoramatafel als een rechte keten voor de kijkers, die even aan de vertekening van het landschap moeten wennen en hun blik telkens weer heen en waar laten glijden tussen afbeelding en bergen, waarbij ze met hun vingers over de toppen van de panoramatafel gaan, alsof ze daar de aard ervan kunnen voelen.
Ook de recreanten benadert Anselmo graag voor een praatje en hij geeft hun uitleg over het landschap. Hij stuurt hun blik steevast naar de Monte Canin en zijn tot in de lente besneeuwde kruin en vertelt dat hij in de schaduw van die berg is opgegroeid.
Als de top met wolken is bedekt, zegt Anselmo: Vandaag heeft hij geen zin om zich te laten zien. Dat is vaak zo. Hij laat zich alleen zien wanneer hij dat wil. Een nukkig type, die Canin.’
Lees verder in
Rombo | Esther Kinsky | vertaald door Josephine Rijnaarts | ISBN 9789493256866 | € 24,99 | uitgeverij Pluim | bestel Rombo bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com (ook beschikbaar als e-book)