In haar roman De laatste trein uit LiguriëDeze link opent in een nieuw tabblad verbindt Christine Dwyer Hickey het landelijke Ligurië van de jaren dertig met het grauwe bestaan in Dublin tegen het eind van de twintigste eeuw.
Dwyer Hickey woont afwisselend in Ierland en aan de Italiaanse Rivièra. Ze kent beide plekken dus goed, maar De laatste trein uit Ligurië is ook op een ander vlak een persoonlijk verhaal. Christine Dwyer Hickey baseerde het namelijk op haar eigen familiegeschiedenis. Ze laat daarmee zien dat identiteit en geschiedenis onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, wat je ook verhult of verandert.
Het is 1933. Bella Stuart laat haar rustige leven in Londen achter zich om in Italië te gaan werken als gouvernante van Alec, het zesjarige zoontje van een jonge joodse erfgename en de aristocraat signor Lami. Wanneer Alecs vader sterft, verhuizen Bella en Alec naar het zomerverblijf van de familie in Bordighera. Daar ontmoet Bella Edward, de pianoleraar van Alec. Geleidelijk groeit er vertrouwen en vriendschap tussen de verlegen Bella, de eigenaardige Alec en de raadselachtige Edward. Wanneer het fascisme Europa in zijn greep krijgt en Mussolini zijn anti-Joodse wetten invoert, komt Alecs leven in gevaar. Bella krijgt de opdracht om Italië te ontvluchten en het jongetje in veiligheid te brengen.
Dublin, zestig jaar later. Anna Moore bezoekt haar nonna, oma, die in een verpleeghuis op sterven ligt. Als ze hoort dat haar oma in verwarde toestand Italiaans heeft gesproken, beseft ze hoe weinig ze weet van de vrouw die haar heeft grootgebracht.
We delen alvast een fragment:
‘Ze beseft pas dat ze een lastige naam heeft als het schip de haven van Genua uit vaart en Italianen aan dek hun lofprijzingen aanheffen. De bella stad achter hen, de bella vista van de zee, de bellezza van Sicilië die aan het einde van deze lange reis op hen ligt te wachten. Dat bella meisje in haar bella jurkje. Enzovoort.
Bella. Ze hoort het steeds weer in en uit iedere zin fladderen, zodat het een paar verbijsterende momenten lang net is alsof ze het onderwerp van alle gesprekken is. Maar ze lijken alles te bewonderen, die Italianen. Daarna bewonderen ze elkaar. Dat vindt ze leuk aan hen, hun kinderlijke vermogen om voortdurend verrukt over iets te zijn. Anders dan de Engelsen, die zo vaak overtuigd moeten worden.
Bella sluit haar ogen. Ze hoort de roffelende voetstappen op de bovendekken, het krijsende meeuwencarrousel, de vele uitbundige stemmen. Af en toe probeert ze een gesprek te ontrafelen; sinds ze gisteren bij Ventimiglia de grens is overgestoken, maakt ze zich daar steeds meer zorgen over. De keukengesprekken als kind met de oude Italiaanse peettante van haar vader; vergeelde studieboeken uit tweedehands kraampjes langs de Embankment; grammaticalessen in de Scuola di Sorrento aan Brompton Road; zelfs de avonden die ze onlangs in de eetkamer doorbracht met het vertalen van lange, saaie passages; niets, maar dan ook niets zou haar hebben kunnen voorbereiden op deze extravaganza.
Het idee dat ze straks op Sicilië is! Niet begrepen te worden, zelf ook anderen niet kunnen begrijpen; het kind waarvoor ze moet zorgen; de rest van het huishouden; en dan nog het beruchte dialect? Dat zou kunnen betekenen dat ze signora Lami voortdurend tot last was, omdat ze haar steeds moest vragen iets te vertalen.
En de brief van de signora had niet de indruk gewekt van een gemakkelijk te benaderen vrouw, laat staan van iemand die aangenaam verrast zou zijn door een cv dat op zijn best overdreven bleek, op zijn slechtst een regelrechte leugen. (‘Tot mijn genoegen kan ik u melden dat ik vloeiend Italiaans spreek en zowel met het geschreven als met het gesproken woord geen problemen heb.’) Waar had ze het lef vandaan gehaald om zoiets te beweren? Ze zou het dialect de schuld geven, dat zou ze doen. Totdat haar oor gewend was aan de nieuwe omgeving.
Ze zou zeggen Mi dispiace, ma il… il dialecto... Nee, il dialetto… Achter haar begon een oude man te praten; een hese stem, een trage spreektrant, en tot haar vreugde kan ze zijn verhaal betrekkelijk gemakkelijk volgen. Hij vertelt een medepassagier over de trouwerij die hij net heeft bijgewoond. De trouwerij van zijn neef, aan de andere kant van Ligurië, in een bergstadje DolceacquaDeze link opent in een nieuw tabblad geheten.
Misschien kent hij het? Nee, de metgezel kent het niet, maar heeft wel gehoord dat het een prachtige plaats is. Cert’è bello. Prachtig, net als de trouwerij, het eten, het weer, de olijven, de kerk. En dan de wijn uit die streek!
O, en de bloemen. Alles. Alles. Behalve, helaas, de bruid. Als hij dat heeft gezegd, zwijgt hij even, een zucht van de spreker, een zacht meelevend gemompel van zijn metgezel. Toch zegt hij niet dat de bruid lelijk is, merkt Bella op, alleen dat ze niet mooi is. Non è bella. Maar ze heeft zo’n goed hart, besluit de oude man emotioneel. Ze is zo aardig. Daar schittert haar werkelijke schoonheid, in haar hart. Ze zullen gelukkig worden, dat weet hij zeker.
Natuurlijk, stemt zijn metgezel in. Waarom niet? Jong, verliefd, ze wonen in Dolceacqua, prachtig. Dat vindt ze ook mooi, dat ze erkennen dat het niet de schuld van de bruid is dat ze geen schoonheid is, dat ze suggereren dat er niettemin van haar gehouden moet worden en dat ze gelukkig gemaakt moet worden.
De gezichten op de kade verdwijnen langzaam in de verte. Er wordt steeds minder met zakdoekjes gezwaaid en de brassband die een uur geleden de passagiers met gejank aan boord had verwelkomd, speelt nu minder en zachter. Even is ze gelukkig. Dan verdwijnt dat gevoel en wordt het verdreven en vervangen door iets anders: dit keer een gevoel van angst. Ze valt veel te veel op, is veel te alleen, hier tussen die kletsende vreemdelingen.’
Lees verder in
De laatste trein uit Ligurië | Christine Dwyer Hickey | vertaald door Paul Bruijn & Jetty Huisman } ISBN 9789460684180 | € 22,99 | uitgeverij Marmer | bestel De laatste trein uit Ligurië via deze link bij bol.comDeze link opent in een nieuw tabblad | ook verkrijgbaar als e-bookDeze link opent in een nieuw tabblad