Toen Audrey Hepburn haar hand in de Bocca della Verità stak, de Mond van de Waarheid, werd het antieke putdeksel (want dat is het waarschijnlijk) in het voorportaal van de Santa Maria in Cosmedin op slag wereldberoemd.
Ergens in de middeleeuwen ontstond de legende die journalist Joe in de film Vacanze Romane (of Roman Holiday) ook aan prinses Ann vertelt: als je een leugenaar bent, zal de mond van de waarheid je hand afhappen. Een verhaal met een mysterieuze oorsprong, zoals er vele zijn in Rome.
Jessica deelt in dit artikel tien van deze mysterieuze plekken in de Eeuwige Stad, van een verdwenen meer tot een magische deur. Laat je verrassen door deze betoverende plekken in Rome!
Lacus Curtius (Forum Romanum)
Jessica: ‘De geschiedenis van Rome overspant millennia. Waar de feiten zijn verdwenen, vullen mythes en legendes de gaten op. In het geval van het Lacus Curtius vrij letterlijk.
Het Forum Romanum, het kloppend hart van het oude Rome, was ooit een moerassig gebied waar een beekje doorheen stroomde en waar een waterbron te vinden was. Net als Rome zelf werd ook het Forum Romanum niet in één dag gebouwd; het werd steeds verder volgebouwd en drooggelegd, totdat van al die kleine watertjes alleen het Lacus Curtius overbleef, uiteindelijk niet meer dan een kleine put. Niemand wist nog hoe die daar kwam.
Gelukkig was daar de legende van Marcus Curtius, die vertelde hoe de grond in de vierde eeuw voor Christus was opengespleten. Het gapende gat dat was ontstaan, zou pas weer sluiten als de Romeinen hun grootste goed zouden offeren.
Strijder te paard Marcus Curtius begreep als enige deze opdracht: het sterkste punt van de Romeinen was hun strijdkracht. In vol ornaat sprong hij, met paard en al in het gat, dat zich achter hem sloot en zijn geheimen nooit prijsgaf.
Arco degli Argentari (Forum Romanum)
Een stukje verderop, in de richting van het Circus Maximus, is geen rijkdom verdwenen, maar zou je juist geld moeten kunnen vinden. Hier staat namelijk de Arco degli Argentari, de boog van de geldwisselaars, die is opgericht ter ere van Septimus Severus.
Zijn zoon en opvolger, Caracalla, liet in een poging de geschiedenis te herschrijven en zijn eigen glorie te vergroten een aantal namen en reliëfs van de boog verwijderen. De verschillende offer-scènes die erop stonden, waren zo zonder context echter niet meer goed te plaatsen.
De geldwisselaars die de boog hadden gefinancierd waren nog altijd actief ónder de boog. Wat men niet meer wist, werd door hen aangevuld met fantasie. Zo ontstond het verhaal dat er niet alleen ónder maar ook ín de boog rijkdom te vinden was.
Tra la vacca e il toro, troverai un gran tesoro. Men heeft jarenlang gezocht naar die schat tussen de koe en de stier – maar tevergeefs. De gaten die in de boog zijn geboord, vormen hier nog altijd de stille getuigen van.
Porta Magica (Piazza Vittorio Emanuele II)
Een heel ander verhaal over goud verscholen in steen ligt in een hoek van het recent prachtig opgeknapte Piazza Vittorio Emanuele II (Esquilijn). Hier staat een bijzondere poort die op het eerste gezicht al je interesse zal wekken vanwege de mysterieuze inscripties die er te lezen zijn.
De Porta Magica (of Porta Alchemica) die ooit naar de villa van Massimiliano Palombara leidde (waarvan niets meer over is), brengt je tegenwoordig naar een bijzonder verhaal.
Palombara was een edelman en stadsbestuurder, maar vooral geïnteresseerd in mystieke en occulte zaken. Zijn grootste wens was het vinden van de steen der wijzen, die steen in goud kon transformeren.
De alchemist die hij ooit in zijn villa uitnodigde om deze formule te vinden, zou hierin geslaagd zijn, maar moest vluchten voor de pauselijke inquisitie. Hij zou een aanwijzing achtergelaten hebben, een spoor dat zou leiden naar de oplossing. Ontrafel jij de mysterieuze inscripties rondom de Porta Magica en vind jij zo het goud?
Olimpia’s spookkoets op de Ponte Sisto
Olimpia Maidalchini-Pamphilj was een ander soort goudzoeker. Je kunt het eigenlijk al zien aan de ongelofelijk onflatteuze portretten van haar in de Galleria Doria Pamphilj: ze was niet populair. Een opdringerige haaibaai, zo vond men, bemoeizuchtig en veel te ambitieus (voor een vrouw).
Nadat haar eerste (oudere) echtgenoot was overleden, trouwde zij met de broer van toen nog kardinaal Pamphilj, de latere paus Innocentius X. Steeds vaster positioneerde Olimpia zich aan de zijde van haar zwager en toen hij eenmaal paus was wist ze helemaal van geen wijken.
Volgens velen had de papessa alle touwtjes in handen en was Innocentius (die ze schijnbaar niet allemaal op een rijtje had) haar marionet. Ze zou vooral op rijkdom uit geweest zijn. Steeds meer kostbare zaken verdwenen vanuit het palazzo van de paus naar het onderkomen van Olimpia, die zelf ook heel goed doorhad dat haar positie in Rome slechts houdbaar was zo lang haar zwager nog zou leven.
Toen hij overleed, vluchtte ze halsoverkop de stad uit. Het lichaam van de paus zou ze achter gelaten hebben, maar haar koets stouwde ze vol met zoveel mogelijk dure spullen. Vanaf Piazza Navona haastte de koets zich over de Ponte Sisto.
Twee jaar later stierf Olimpia zelf. Met zoveel slechts op haar geweten kon zij de eeuwige rust uiteraard niet vinden. Op dezelfde route die ze destijds nam, heeft men haar nog jarenlang gezien, geheel gekleed in het zwart. Met een kist met goudstukken tegen haar borst geklemd zit ze in dezelfde zwarte koets getrokken door vier zwarte paarden, voor eeuwig op de vlucht.
Beatrice Cenci’s geest op de Ponte Sant’Angelo
Een ander brugspook staat daar niet omdat ze achter goud aan zat, maar omdat ze streed tegen onrecht. De Cenci’s waren een belangrijke familie in het middeleeuwse Rome. Paus Johannes X (914-928) was er eentje, er waren Cenci-kardinalen en maar liefst twee Cenci’s namen deel aan de eerste kruistochten.
Hun Monte Cenci ligt in de hoek tussen de Tiber en de Via Arenula. Geheel volgens de middeleeuws Romeinse norm lagen ze af en aan in de clinch met de paus (een van de Cenci’s heeft tijdens een mis in Santa Maria Maggiore ooit zelfs een paus ontvoerd), en met elkaar.
Het droevigste verhaal der Cenci-familievetes is dat van Beatrice Cenci. Haar vader was een verschrikkelijke man, die zich na het overlijden van haar moeder aan Beatrice en haar zusje vergreep. Beatrice gaf hem aan, maar als edelman kwam hij met veel weg en werd hij dus weer op vrije voeten gesteld.
Toen hij erachter kwam dat Beatrice hem had aangegeven, stuurde hij haar weg uit Rome. De man bleef zich misdadig gedragen, ook zijn nieuwe vrouw moest het ontgelden. Beatrice, haar broers en stiefmoeder zagen geen andere uitweg en beraamden een moord.
De eerste poging, waarbij de geliefde van Beatrice hem probeerde te drogeren, mislukte, waarop ze hem doodsloegen met hamers en van het balkon gooiden. Het moest een ongeluk lijken – maar het leek verre van op een ongeluk.
Nadat de geliefde van Beatrice gearresteerd was en de marteldood was gestorven (zonder dat hij iets had gezegd), werden Beatrice, haar twee broers en haar stiefmoeder opgepakt en vervolgd. Het Romeinse volk protesteerde. Had de verschrikkelijke Francesco Cenci dit niet verdiend? Maar de paus eiste dat de familie vervolgd werd; hij vreesde dat een vloedgolf bloederige familievetes de stad zou overspoelen als hij niet keihard op zou treden.
Beatrice werd onthoofd op de Ponte Sant’Angelo. Als symbool van de opstand tegen de corrupte en slechte aristocratie verscheen zij op haar sterfdag nog jarenlang op de Ponte Sant’Angelo, met haar hoofd onder haar arm.
Santa Maria dell’Orazione e Morte
Meer eenzame zielen zwierven rond in de grote stad die Rome in de renaissance weer was geworden; mensen die niemand kenden of niemand hadden die zich om hen bekommerden.
Wanneer zij stierven, bekommerde de Compagnia della Morte zich over hun lichaam. Het werd geborgen en naar een laatste rustplaats gebracht.
Paus Julius III maakte van deze groep leken een officiële broederschap, die op den duur ook een eigen kerk kreeg, de Santa Maria dell’Orazione e Morte, waar zij tevens het recht kregen om doden te begraven.
Aan een van de rationeelste renaissancestraten in Rome, de rechte en regelmatige Via Giulia, vertellen grijnzende schedels ons dat dit leven niet eeuwig is. Zandlopers herinneren ons aan het verstrijken van de tijd.
In de kerk worden we hier nog harder met onze neus gedrukt op het feit dat alles tijdelijk is, zelfs in de Eeuwige Stad. Om genoeg ruimte te houden op het kerkhof, ruimde de broederschap de lichamen die al bijna helemaal tot stof vergaan waren. Wat ze met de laatste overblijfselen deden, zie je binnen in de kerk.
Ook in andere kerken vind je schedels terug, zoals die van San Valentino in de Santa Maria in Cosmedin (de kerk waar in het voorportaal de Bocca della Verità te zien is) en onderstaand skelet in de Santa Maria del Popolo:
Lees ook ons verhaal over de Confraternita dei Sacconi Rossi, een broederschap op het Tibereiland die zorg draagt voor de slachtoffers van de Tiber.
Santa Maria della Concezione dei Cappuccini
Hetzelfde ‘systeem’ hield men er op na ónder de Santa Maria della Concezione dei Cappuccini. In de loop der tijd kwamen en stierven er een hoop monniken – en ook hier was de ruimte om hen te begraven beperkt. Oude graven werden geruimd om plaats te maken voor nieuwe. Met de botten en schedels van hun voorgangers decoreerden de monniken een rij macabere knekelkapellen onder de kerk.
Sommige skeletten zijn bij elkaar gehouden. Zo sta je ineens oog in oog(kas) met een aantal leden van de voorname Barberini-familie die zich tevens Kapucijner monnik mochten noemen (paus Urbanus VIII heeft de kerk laten bouwen omdat zijn broer Antonio Barberini zich bij de orde had aangesloten).
Veel vaker werd de menselijke anatomie (letterlijk) losgelaten en kreeg de creatieve geest de vrije hand. Herken jij in de patronen op de muren en aan het plafond nog sleutelbeenderen, schouderbladen en ellepijpen?
Voordat je de laatste kapel verlaat en de wereld der levenden betreedt, volgt nog een laatste waarschuwing: ‘Wat jij bent, waren wij. Wat wij zijn, zul jij zijn.’
Museo delle Anime del Purgatorio
Hopelijk kom je tegen die tijd wel beter terecht dan de zielen die je tegenkomt in het Museo delle Anime del Purgatorio. Tijdens een brand in een van de kapellen van de Chiesa del Sacro Cuore del Suffragio (een neogotische kerk die héél erg opvalt tussen de Romeinse gebouwen langs de Tiber) zag priester Victor Jouët een gezicht achter het altaar.
Het keek hem aan met een blik die de priester later als melancholisch zou omschrijven. Het gezicht was van een verdoemde, veroordeeld tot het vagevuur.
De priester ging op zoek naar meer van dit soort incidenten: personen die vanuit het vagevuur contact hadden gezocht. Was het hen gelukt de levenden voor hen te laten bidden zodat zij alsnog het paradijs mochten betreden?
Hij startte met het verzamelen van de collectie van het Museo del Purgatorio: een veelzijdige collectie bijzondere objecten waarop de sporen van dat contact vereeuwigd zijn. Berichten rechtstreeks uit het vagevuur, dus.
De stoel van de duivel
Kom je op deze locatie wellicht nóg dichter bij de duivel? Hoewel we tegenwoordig heus wel weten dat de stoel van de duivel in Quartiere Africano gebouwd is als mausoleum, zijn er tijden geweest dat men in dit monument iets anders zag.
Het is niet helemaal zeker voor wie dit mausoleum ooit gebouwd is, maar archeologen en historici verbinden het met Elio Callistio uit de tijd van Hadrianus. Waar oorspronkelijk een redelijk bescheiden grafmonument stond, zorgde het uiteenvallen van het Romeinse rijk voor grote veranderingen.
Grote stukken van de stad raakten in onbruik, werden verlaten en raakten in verval. Een stuk van de gevel van het mausoleum van Elio stortte in en het gebouw kreeg een vreemde vorm. De pelgrims, herders en een enkele handelaar die het in de verte zagen staan wanneer zij Rome naderden, konden er maar één ding van denken.
Dat vreemde, grote silhouet dat zij daar onderscheidden in het maanlicht, de rode gloed die eruit optrok (van de vuurtjes die zwervers ontstaken om zich ’s nachts warm te houden)… Het leek een gigantische troon, midden in het lege landschap. Zo’n grote stoel kon toch alleen maar van de duivel zijn?
foto: Saverio G | Wikimedia Commons
Palazzo Zuccari
Wanneer je langs de gevel van het Palazzo Zuccari loopt, hoef je je niets in te beelden, hier schuilen letterlijk monsters – die met een beetje fantasie tot leven komen. Veel palazzi in Rome zijn gebouwd in de harmonieuze renaissance- of imponerende barokstijl – of gehuld in organische art-nouveau (in Italië: Liberty) motieven.
De gevel van Palazzo Zuccari, vlak bij de top van de Spaanse Trappen, is dus (letterlijk?) een ander verhaal. Grote, kwade ogen met woest opgekrulde wenkbrauwen kijken je aan van boven de ramen en deuren, die zelf in grote opengesperde monden veranderen.
Zuccari haalde zijn inspiratie voor de façade van het zogenaamde Casa dei Mostri uit de beroemde monstertuinen van Bomarzo. Zuccari wist toen niet dat op de plek van zijn huis ooit een andere beroemde tuin heeft gelegen.
De Horti Luculliani van de Romeinse generaal Lucius Licinius Lucullus waren legendarisch en het prototype voor veel tuinen in het oude Rome. De tuinen verdwenen, maar het verhaal bleef…’