Bestel Saskia's roman Het perfecte recept

Rome – een geschiedenis van de stad in zeven plunderingen

In Rome is de geschiedenis zo goed als overal zichtbaar. Je treedt er letterlijk in de voetstappen van onder meer Cicero en Julius Caesar, je bewondert er resten van tempels die bezocht werden door de Romeinse keizers en gaat kerken binnen die er nog net zo uitzien als toen de eerste pausen er zestien eeuwen geleden de mis opdroegen.

Dat is al uniek, maar het is nóg bijzonderder als je bedenkt hoe vaak de stad door rampen is getroffen – in de vorm van aardbevingen, uitslaande branden en de pest, maar boven alles door aanvallen en plunderingen.

Matthew Kneale onderzocht de zeven belangrijkste plunderingen van Rome: door de Galliërs, de Goten, Karel V, Duitse huursoldaten, de Fransen en de nazi’s. Met oog voor detail en een grondige kennis van de sociale en culturele geschiedenis beschrijft hij aan de hand van deze rampspoed een meeslepende geschiedenis van de stad Rome.

We delen een fragment:

‘Veertien kilometer ten noorden van Rome, waar de Tiber door een kleine vlakte kronkelt, krijgt hij gezelschap van een zijriviertje, eigenlijk niet meer dan een beek, die de Allia heet. Tegenwoordig valt de plek moeilijk te ontdekken. Aan de overzijde van de Tiber dendert het vrachtverkeer over de A1 en haastten hogesnelheidstreinen zich noordwaarts richting Florence en Milaan.

Het vraagt enige fantasie – en vermoedelijk oordopjes – om te zien wat het ooit was: een slagveld. Hier, in het jaar 387 v.Chr., op 18 juli – voor Romeinen lange tijd een ongeluksdag – maakte het voltallige leger van de Romeinse Republiek, zesenhalf- à negenduizend man sterk, zich op voor de strijd tegen een oprukkend leger Galliërs.

De Romeinen zullen er indrukwekkender hebben uitgezien. Hun soldaten waren in formatie en uitgerust met metalen helmen, harnassen, lange speren en grote ronde schilden. Ze maakten gebruik van tactieken die door de Grieken waren uitgevonden, waarbij de schilden en speren een geduchte barrière vormden. Vijanden die erdoorheen probeerden te breken, kregen de speren van de Romeinen te verduren, eerst laag in het lichaam, in benen, maag en kruis, en daarna hoog, in nek en gezicht. Oorlogvoering was tweeënhalfduizend jaar geleden allesbehalve afstandelijk.

Hiermee vergeleken waren de Galliërs een ongedisciplineerde horde. De vrouwen en kinderen zullen niet op afstand zijn gehouden van de strijd, maar zoveel mogelijk hebben meegevochten. Het was geen rondzwervende stam maar een krijgsbende, uit op problemen, roem en schatten. Net als andere rondtrekkende legers uit die tijd zullen hun krijgers hebben gestonken en met luizen besmet zijn geweest.

Hoewel we over deze vroege periode weinig volstrekt zeker weten, kunnen we aardig wat gissingen doen. Sommigen zullen te voet zijn geweest, anderen te paard. Sommigen zullen tweemans strijdwagens hebben bereden waarmee ze in een oogwenk een belangrijk deel van het slagveld konden bereiken. Ze zullen bewapend zijn geweest met kleine rechthoekige schilden, zwaarden en speren, en fraai bewerkte helmen hebben gedragen. Ze zullen snorren en lang haar hebben gehad en torques om hun nek hebben gedragen.

Maar wat zij niet droegen, zal meer in het oog hebben gesprongen. Sommigen zullen gekleed zijn geweest, maar anderen droegen waarschijnlijk alleen maar een riem of mantel. Latere bronnen bevestigen dat Galliërs soms naakt vochten, in de overtuiging dat ze zo afschrikwekkender op de vijand zouden overkomen.

Ten slotte zullen ze zelfverzekerd zijn geweest. Op dat moment overheersten de Keltisch sprekende Galliërs Europa. Om een idee te krijgen van de omvang van hun gebieden, hoeven we alleen maar te kijken naar de regio’s die Galicia heten, wat land van de Galliërs betekent. In Noordwest-Spanje ligt een Galicia, net als in Oekraïne en Turkije. En dan is er uiteraard nog Wales, waarvan de Franse naam weer hetzelfde is: Pays des Galles.

Tijdens de twee eeuwen voorafgaand aan de Slag aan de Allia hadden Gallische volkeren de Noord-Italiaanse Po-vallei van de Etrusken ingenomen. Omstreeks 391 v.Chr. was een van deze volkeren, de Senones geheten (die zich gevestigd hadden langs Italiës Adriatische kust, in de nabijheid van de moderne badplaats Rimini, minder dan tweehonderd kilometer bij Rome vandaan), de Apennijnen overgestoken en had de Estruskische stad Clusium geplunderd. Vier jaar later waren ze terug. Rome was aan de beurt.

De Galliërs hadden veel van hun successen te danken aan twee vaardigheden waarin ze uitblonken. Ze waren de smeden van Europa en beroemd om hun ijzerwerk. Ze maakten prachtige ornamenten met complexe geometrische patronen waarin vaak dieren verwerkt waren.

Ook stonden ze bekend om hun wielvoertuigen; de weinige Keltische woorden die het Latijn wisten binnen te dringen, waren begrippen voor dergelijke voertuigen, zoals handkarren en rijtuigen. Door strijdwagens en fraai vervaardigde wapens hadden de Kelten zich over Europa verbreid.

Wat het dagelijks leven van de Senones betreft, zijn we aangewezen op geschreven bronnen die dateren van enkele eeuwen na de Slag aan de Allia. Niettemin bevatten ze enkele intrigerende aanwijzingen. Latere Keltische volkeren hadden een veel minder door mannen gedomineerde samenleving dan de Romeinen. Vrouwelijke heersers waren vrij gangbaar en er waren zelfs vrouwelijke druïden.

Verder hadden de Kelten het een en ander gemeen met hun verre bloedverwanten in India. Zij hadden een kastenstelsel dat, net als in het vroege hindoeïsme, afgesloten klassen omvatte van priesters, krijgers, handwerklieden en arme boeren. De Keltische druïden, die geen magiër-genezers maar priester-rechters waren, genoten dezelfde hoge status als de Indiase brahmanen. De Kelten geloofden ook in reïncarnatie. Zoveel vertelt Julius Caesar, die een kenner van de Kelten werd in de jaren dat hij ze onderwierp. Vroege Ierse legenden bevatten bovendien verhalen over vlinders en eendagsvliegen die als mens herboren worden.

Het valt te betwijfelen of ook maar iets hiervan indruk op de Romeinen zal hebben gemaakt. Opnieuw stamt onze kennis van hoe de Romeinen over de Galliërs dachten uit latere eeuwen, maar er is geen reden aan te nemen dat hun vooroordelen in 387 v.Chr. nog niet bestonden.

Latere Romeinen beschouwden de Kelten als eloquente sprekers, maar ook als primitievelingen, lamlendige zuiplappen, met een gruwelijk gebrek aan zelfbeheersing, geobsedeerd door oorlog en belust op goud. Deze bijtende opvattingen bevatten wel een kern van waarheid. De Galliërs hielden van een slok en hun graven in Noord-Italië waren gevuld met verfijnde wijnschenkvaten. Ze hadden een voorliefde voor knokken en goud, en combineerden die twee als dat mogelijk was. Dat deden ze waarschijnlijk ook toen ze naar Rome oprukten.

Slechts een paar maanden na de Slag aan de Allia verscheen een groep Galliërs in Sicilië, waar ze als huurlingen vochten voor Dionysius, de Griekse heerser van Syracuse, en het is zeer waarschijnlijk dat het om dezelfde oorlogsbende ging die de Romeinen op 18 juli aanviel. Rome, zo lijkt het, was niet de beoogde bestemming van de Galliërs, maar het bood wel de kans om een lange tocht te onderbreken voor wat winstgevend geweld.

Hoewel latere Romeinen zich boven de Galliërs verheven voelden, hadden ze meer met hen gemeen dan ze wisten. De oude Gallische en Latijnse talen waren zeer aan elkaar verwant, zodanig zelfs dat men aanneemt dat zij ongeveer zestig generaties eerder een gemeenschappelijke oorsprong hadden. Met andere woorden: slechts 1500 jaar voordat ze elkaar bij de Allia troffen waren de Kelten en Romeinen één enkel volk geweest. Maar nu waren ze vreemdelingen en vijanden, verwikkeld in een woeste strijd.

Je zou verwachten dat de Romeinen het er goed zouden afbrengen. Hun leger was op zijn best op vlak en open terrein waar ze in formatie konden blijven, en de plek waar ze zich nu bevonden voldeed precies aan die eigenschappen. Hun tactische vermogen was veel geavanceerder dan dat van de Galliërs, die vertrouwden op de schok van een plotselinge aanval. Maar op die dag ging voor de Romeinen alles mis.

Het uitgebreidste verslag danken we aan de Romeinse historicus Livius. Livius was geen afstandelijke verteller. Hij schreef zijn werk drieënhalve eeuw na de slag, in de tijd dat Rome de gehele mediterrane wereld overheerste, maar hij was van oordeel dat tijdens de uitzonderlijke opkomst van de stad veel verloren was gegaan. Met nostalgie keek hij terug op een tijd waarin de Romeinen, zo meende hij, veel harder, eenvoudiger, soberder, moreler en onbaatzuchtiger waren. Hij probeerde zijn Romeinse tijdgenoten te inspireren met opwindende verhalen over de moed van hun voorvaderen.

Uit de Slag aan de Allia viel helaas weinig inspiratie te putten. Livius maakte er het beste van, onder andere door een paar uitvluchten te bedenken. Hij schrijft dat de Romeinen aanzienlijk in de minderheid waren, hoewel het Romeinse leger, zoals we hebben gezien, verre van klein was. Hij zit dichter bij de waarheid met zijn opmerking dat de Romeinen geschokt waren door de vreemdheid van de Galliërs.

Vermoedelijk hadden beide partijen elkaar nooit eerder op het slagveld ontmoet. De Romeinen zullen misschien geschrokken zijn van de snelheid en wendbaarheid waarmee de Galliërs met hun lange, vlijmscherpe zwaarden te paard of wagen op hen afstormden. En dan was er nog hun vele bloot. Het valt de Romeinen moeilijk aan te rekenen dat ze geïntimideerd waren door de aanblik van een horde reusachtige, besnorde en nagenoeg naakte krijgers die schreeuwden, gebaren maakten en met het vreemde geluid van hun krijgshoorns de lucht vulden.’

Lees meer in

Rome – een geschiedenis van de stad in zeven plunderingen | Matthew Kneale | vertaald door Jan Sietsma | € 29,99 | ISBN 9789000360970 | Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum | bestel Rome – een geschiedenis van de stad in zeven plunderingen via deze link bij bol.com | ook verkrijgbaar als e-book

Ontdek de leukste routes in Italiaanse steden!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *