Op een uurtje rijden van Rome, langs de vallei richting Napels, liggen de Monti Lepini. Ze vormen een natuurlijke barrière tussen de autostrada en de kust. Je kunt er mooie wandelingen maken, waarvan vooral Il Sentiero di Dante, het pad van Dante, heel bijzonder is.
Marc reed naar het dorpje Patrica om daar te beginnen aan de klim van zeshonderdvijftig meter naar de top van de Monte Cacume.
Aan de hand van Dante naar de hemel
Il Sentiero di Dante is niet alleen een prachtige klim met spectaculaire uitzichten. Het is ook een kleine opfrisbeurt voor je kennis van het wereldberoemde gedicht van Dante, La Divina Commedia. Met een beetje fantasie loop je, aan de hand van Dante en zijn gids Vergilius, naar de hemel.
Het is de moeite waard om dit op een heldere dag te doen, want de spectaculaire uitzichten zijn, naast de verwijzingen naar Dante, de reden dat dit zo’n bijzondere tocht is.
In Patrica zelf is niet veel wat aan Dante herinnert. Het is een slaperig dorpje van net drieduizend ingeschreven inwoners, schilderachtig gelegen tegen een berghelling. Even buiten het dorp stuit je op een bord dat uitlegt waarom juist hier een bergpad is vernoemd naar de grote dichter.
Dantes La Divina Commedia beschrijft een reis door de hel en het vagevuur naar de hemel. In het tweede gedeelte, over het vagevuur, staat de Monte Cacume vermeld – althans, volgens de meeste letterkundigen en zeker volgens de lokale bevolking. Aan het einde van deze tocht meer hierover.
Van het vagevuur naar het paradijs
In roestig staal uitgesneden silhouetten van Dante en Vergilius staan te wachten aan het begin van de route. In het gedicht van Dante wordt veel geklommen, van de diepste kringen van de hel naar de top van de hemel.
De Monte Cacume is de berg van het vagevuur – de omgeving is ook te mooi om je hier de hel voor te stellen. De wandelaar wordt aangespoord: ‘Door ons voor te stellen dat we naast Dante lopen, dompelen we ons onder in de natuur en komen we tot in het paradijs, de top van de berg.’
De grote Latijnse dichter Vergilius is Dantes gids op zijn tocht door de hel en het vagevuur – in de hemel valt die rol zijn grote liefde Beatrice toe. Op het bord staat een strofe uit het begin van de etappe door het vagevuur.
Dante beschrijft dat hij vier sterren ziet. Deze symboliseren de vier kardinale deugden: voorzichtigheid, rechtvaardigheid, moed en matigheid.
Na een stukje klimmen tussen kurkeiken en weelderig sterk gras stuit ik op een volgend silhouet, dat van de Romeinse bestuurder Marcus Porcius Cato.
Dante presenteert hem in zijn gedicht als een voorbeeld van rechtvaardigheid en morele moed. Hij had niets op met de keizerlijke ambities van Julius Caesar en verdedigde de vrijheid van burgers onder de Romeinse republiek.
Om niet te hoeven buigen voor Caesar, die hij als een tiran beschouwde, benam hij zich in het jaar 46 voor Christus het leven.
Het voorhof van het vagevuur
Ik loop hier nog in wat door Dante-uitleggers het antipurgatorio wordt genoemd, het voorhof van het vagevuur. Het vagevuur werd dan wel gezien als de wachtkamer voor de hemel, maar lang niet iedereen mocht zomaar het vagevuur in.
Doorlopend over het rotsige pad passeer ik een bordje dat verwijst naar de scomunicati. Dit gaat over de mensen die door de paus in de ban zijn gedaan, zijn geëxcommuniceerd.
Dante beschrijft het als een terrein waar je boete moet doen. De mensen hier moeten dertig keer zo lang wachten als hun excommunicatie heeft geduurd voordat ze het vagevuur in mogen.
In dit antipurgatorio zitten ook mensen die zich op het eind van hun leven hebben bekeerd en heersers die pas toen ze oog in oog met de dood stonden hebben beseft wat ze hadden moeten doen om de eeuwige zaligheid te bereiken.
Een van die mensen is Manfred van Sicilië. Hij was de zoon van Frederik II, alias Stupor Mundi, de man die de wereld versteld liet staan. Frederik was waarschijnlijk de verlichtste vorst die Zuid-Italië ooit heeft gehad.
Over zijn zoon Manfred dichtte Dante: ‘Hij was blond en knap en adellijk van voorkomen, maar een van zijn wenkbrauwen was door een wond opengescheurd.’
Toch nog verzoend met God
Manfred wordt hier afgebeeld te paard. Hij is net als zijn vader een belangrijke figuur in de geschiedenis van Zuid-Italië. Hij was een buitenechtelijk kind, maar vanaf zijn geboorte door zijn vader erkend.
Na de dood van zijn vader, in 1250, nam hij het bestuur over. Hij kwam daarbij veelvuldig in botsing met de pausen in Rome, die hun oog hadden laten vallen op Sicilië en andere delen van Zuid-Italië. Ook bemoeide Manfred zich met de felle conflicten tussen Ghibellijnen (tegenstanders van de wereldlijke macht van de paus) en Welfen (aanhangers van de paus) in het noorden van Italië.
Paus Clemens IV riep in het jaar 1265 de Franse graaf Karel van Anjou te hulp, zoon van koning Lodewijk IX. Die kwam met een grote legermacht en leverde in 1266 bij Benevento slag met Manfred. In deze beroemde veldslag werd Manfred, die ook toen een nederlaag onafwendbaar was niet op de vlucht wilde slaan, gedood.
Dante hoorde bij de Welfen, maar toen binnen die gelederen ruzie ontstond, pleitte hij voor een duidelijke scheiding van wereldlijke macht, die toebehoort aan de keizer, en geestelijke macht, in de persoon van de paus.
Dante geeft Manfred een plaats in het voorportaal van het vagevuur in plaats van in de hel, hoewel Manfred zich jarenlang tegen de paus had gekeerd. Zijn vader Frederik is door Dante wel in de hel geplaatst, maar Manfred heeft zich, aldus Dante, op het einde van zijn leven verzoend met God.
Omhoog op handen en voeten
Het pad blijft omhoog gaan. De hoge grassen aan de zijkant zijn verdwenen, ik loop tussen rotsen en kurkeiken. Nog altijd bevind ik me in het voorportaal van het vagevuur, waar ook de negligenti zitten, de onachtzamen.
Ze hebben het zwaar. Dante beschrijft dat ze moederziel alleen een berg op klimmen. ‘We hadden handen en voeten nodig om ons op het steile pad staande te houden. […] De top van de berg was zo hoog dat wij hem niet met het blote oog konden onderscheiden.’
Dat is voor mij anders. Op een gegeven moment is er een opening in de begroeiing en kan ik links hoog boven me het einddoel zien: de top van de Monte Cacume. Het kruis op de top lijkt hiervandaan nog maar klein.
Ik ben ongeveer halverwege de klim naar de top – en hoewel Dante in zijn gedicht nog lang niet op de helft is van de ‘louteringsberg’ (zijn term voor het vagevuur) klaagt hij over vermoeidheid.
Dante en Vergilius blijven allerlei mensen tegenkomen. Dante schrijft: ‘Een van hen, die op mij een vermoeide indruk maakte, zat daar op de grond met zijn armen om zijn knieën geslagen en zijn hoofd ertussen geklemd.’
Die ken ik, dacht Dante. Het was Belacqua, een luitmaker die in Florence vlak bij Dante woonde en bekend stond als een luie man. Ook luie mensen moesten boeten voordat ze het vagevuur in mochten.
Voor de wandelaars van nu is het echter een moment om, net als Belacqua lijkt te doen, te genieten van het prachtige uitzicht over Patrica, de brede vallei daarachter, en in de verte de Monti Simbruini en andere bergketens die deel uitmaken van de Apennijnen.
Hoogmoedigen in het vagevuur
In mijn tocht de berg op kom ik dan eindelijk in het vagevuur, in Dantes gedicht is dat in het tiende canto (vers). Hij is met Vergilius een poort doorgegaan, het vagevuur in.
Dante moppert dat hij een uiterst smalle kloof door moet. Op deze tocht is het pad overal goed begaanbaar, al kun je op veel plaatsen net niet met z’n tweeën naast elkaar lopen en is de rotsgrond te ongelijk om onbekommerd om je heen te kijken.
Een van de eerste groepen die ze tegenkomen zijn de superbi, de hoogmoedigen. Als boetedoening lopen ze puffend rond met zware rotsblokken op hun schouder. Die zijn zo zwaar dat de gestaltes die Dante ziet zo ineengekrompen en voorovergebogen lopen, dat het even duurt voordat hij in de vage figuren mensen herkent.
Het pad blijft stijgen en ook zonder zware last op de schouder zal menigeen hier lopen te puffen.
Oog in oog met Trajanus
Plots zie ik het silhouet van keizer Trajanus. Wat doet hij hier? De in Spanje geboren keizer was aan de macht van 98 tot 117, twee eeuwen voordat keizer Constantijn zich bekeerde tot het christendom.
Zijn eerste daden waren vooral militair: denk aan de onderwerping van de Daciërs, een militair huzarenstukje dat wordt verteld op de Zuil van Trajanus in Rome, vlak bij het forum dat Trajanus liet bouwen en waarvan nog grote delen te zien zijn.
Hij was weliswaar geen christen, maar vond wel dat die in alle rust hun godsdienst moesten kunnen uitoefenen, zolang ze dat maar niet al te zichtbaar deden. Hij gold als een goede keizer, een model voor zijn opvolgers.
Andere keizers na hem werden aangespoord om gelukkiger dan Augustus te zijn, beter dan Trajanus. In het Latijn: felicior Augusto, melior Traiano.
Dante plaatst hem in het vagevuur op basis van een middeleeuwse legende. Daarin wordt verteld hoe Trajanus op zijn paard wordt aangehouden door een weduwe. Zij smeekt hem op te treden tegen de moordenaars van haar onschuldige zoon voordat hij vertrekt voor weer een militaire campagne.
De keizer zorgt dat recht geschiedt. Paus Gregorius de Grote is zwaar onder de indruk van het rechtvaardigheidsgevoel van Trajanus. Hij smeekt God om Trajanus niet in de hel te laten verpieteren.
Op pauselijke voorspraak komt Trajanus weer tot leven, net lang genoeg om zich te bekeren, zodat hij uit de hel kan worden bevrijd. Als Dante later de hemel bereikt, zal hij daar ook Trajanus vinden. Dat illustreert het belang dat Dante hechtte aan goed en rechtvaardig bestuur.
Strijd tussen engelen
Na een korte pauze om van het uitzicht te genieten, kom ik terecht bij een gevecht tussen de aartsengel Michaël en de leider van de gevallen engelen, Lucifer.
Dante schrijf in canto XII: ‘Aan de ene kant zag ik Satan, ofschoon meer dan enig ander schepsel hooggeboren, als een bliksem uit de hemel naar beneden storten.’
Michaël komt op verschillende plaatsen voor in La Divina Commedia. Volgens het Bijbelboek Openbaring was er een oorlog tussen engelen uitgebroken in de hemel. Michaël was de aanvoerder van een groep engelen die de strijd aanbond met de rebelse Lucifer (ook vaak aangeduid als Satan) en zijn engelen.
Na gestaag te blijven klimmen, kom ik bij het bordje dat verwijst naar de accidiosi – de slome zielen, de trage treuzelaars.
Vergilius en Dante zijn aan het wandelen, filosoferend over ratio en liefde en vrije wil, als ze worden ingehaald door een groep zielen die in gestrekte draf langs de berg rennen. Ze zijn voortdurend in beweging, ter compensatie van de nalatigheid en traagheid die ze tijdens hun leven aan de dag hebben gelegd.
Het is een mooi voorbeeld van de zogeheten contrapasso die Dante voortdurend bedenkt: de boetedoening moet op de een of andere manier een relatie hebben met de begane zonde.
Het volgende domein is dat van de hebzuchtigen. Ze komen mensen tegen die op hun buik op de grond liggen – in de woorden van Dante ‘met hun achterste naar de hemel gericht’.
Op die manier doen ze boete voor hun hebzucht. Hun ogen blijven gericht op de aarde, de hemel blijft een droom. Voor alle hedendaagse wandelaars zou dat jammer zijn…
Ik ben nog niet bij de top, maar zo ver is het niet meer. Voor ik verderga, kom ik een kruisridder tegen: Jacques de Molay, de laatste grootmeester van de Orde van de Tempeliers, die in 1314 op de brandstapel ter dood werd gebracht.
Hij kwam min of meer klem te zitten in een hoog oplopende ruzie tussen de Franse koning Philips de Schone en paus Bonifatius VII. De Tempeliers, qua organisatie en cultuur te beschouwen als monniken met zwaarden, kregen meer invloed dan Philips lief was en werden door hem beschuldigd van ketterij.
Dante schrijft over Philips: ‘Ik zie de nieuwe Pilatus, die zo wreed is dat dit alles hem niet verzadigt, zijn bloeddorstige klauwen onwettig naar de Tempeliers uitslaan.’
De schim van de Romeinse dichter Statius
Een van de schimmen die Dante vervolgens ontmoet, is de Romeinse dichter Publius Papinius Statius (40-96). Zijn silhouet is bijna net zo schimmig als Dante zich moet hebben voorgesteld.
Statius vertelt dat hij al vijfhonderd jaar vastzit op de rondgang van de hebzuchtigen. Later zal hij eraan toevoegen dat hij daarna vierhonderd jaar bij de tragen heeft gesleten.
Statius wordt hier gepresenteerd als een alter ego van Dante en put zich uit in lof voor Vergilius. Het is een mooi fragment, want het moment nadert dat Dante afscheid moet nemen van deze Latijnse poëet. Die is immers nooit christen geworden.
In de toelichting bij hun knappe vertaling op rijm van La Divina Commedia schrijven Ike Cialona en Peter Verstegen dat Vergilius gedoemd is in het voorportaal te blijven. Dante doelt hiermee impliciet op zijn eigen ontwikkeling van intellectueel die zich aanvankelijk door de rede laat leiden tot gelovig christen die beseft dat de filosofie zijn dorst naar begrip niet geheel kan lessen.
Ik passeer een bord dat een volgende fase aangeeft, die van de gulzigaards, de lussuriosi. Op de route wordt daar weinig mee gedaan en het is ook niet het moment om toe te geven aan mijn eigen gulzigheid. Een slok water is nooit verkeerd, maar ik wacht nog even met eten. Zo ver is het niet meer tot de top.
De lauwerkrans van een groot dichter
Eerst is er nog een hommage van Dante aan een geestverwant uit Bologna, de befaamde rechter en dichter Guido Guinizelli. Zijn silhouet heeft ook de lauwerkrans van een groot dichter gekregen.
Guido Guinizelli (1235-1276) leefde een halve eeuw vóór Dante. Hij schreef veel liefdesgedichten in de dolce stil novo. Dat was een stijlbreuk met wat toen gangbaar was. Gedichten in de volkstaal in plaats van het meer elitaire Latijn, waarbij het vaak over de liefde ging.
Dante, die wordt beschouwd als een van de grootste vernieuwers van de Italiaanse taal, was een bewonderaar van Guinizelli.
Dit zegt hij: ‘Ik ben Guido Guinizelli en ik louter me hier omdat ik nog voor het einde van mijn leven berouw kreeg over mijn zonden.’
Als Dante hem zo bewonderde, waarom plaatste hij Guinizelli dan niet in de hemel? Dat heeft te maken met hoe iemand volgens Dantes zedenleer moet omgaan met zijn hartstochten.
Vertalers Cialona en Verstegen formuleren het zo: ‘De reden daarvan is dat beiden [Dante refereerde ook aan een dichter uit de Franse Provence] over de liefde schreven als een hartstocht waardoor de mens wordt meegesleept zonder er weerstand aan te kunnen bieden.’
Hartstochten zijn mooi en kunnen prachtige poëzie opleveren, is de boodschap, maar je moet ze ook in toom kunnen houden. Cialona en Verstegen: ‘In het volgende canto zal Dante zelf dwars door het vagevuur moeten lopen om op te kunnen stijgen naar het aardse paradijs. Zo boet ook hij voor zijn wellust.’
Geloof, hoop en liefde in het paradijs
Ik ben er, in het paradijs! En zie, tijdens de laatste stappen in het vagevuur, verschijnt Dantes grote liefde, Beatrice. In canto XXX: ‘Welnu, zo verscheen mij daar in een wolk van bloemen, die door de handen van de engelen omhoog geworpen in en om de wagen neerdwarrelden, een vrouw, die op een sneeuwwitte sluier een krans van olijftakken droeg en onder een groene mantel was gekleed in een vlammend rood gewaad.’
De kleuren zijn niet toevallig: wit, groen, rood; het zijn de kleuren van geloof, hoop en liefde.
Beatrice, met een krans van olijfbladeren als symbool voor wijsheid, heeft eerst een reeks vermaningen en opdrachten voor Dante. Want hij, nieuwsgierig en onderzoekend, heeft zich op het randje bewogen van wat toen als ketterij gold.
Hij bekent: ‘De valse verlokkingen van de wereld deden mij afdwalen, zodra uw gezicht zich aan mijn blikken had onttrokken.’
In het gedicht is het twaalf uur ’s middags als Dante en Beatrice het aardse paradijs binnengaan. Als je rond half elf aan deze wandeling begint, zou dat ook in het echt wel eens zo kunnen zijn.
De traditie wil dat wie hier boven aankomt, even de bel luidt bij de kleine kapel daar. Je mag naar binnen, als je de kapel maar weer afsluit als je als laatste weggaat. Het uitzicht is fenomenaal, over de volle driehonderdzestig graden.
Het kapelletje is nieuw, de silhouetten zijn net zes jaar oud, maar het grote stalen kruis staat er al sinds 1903. Veertien meter hoog, vierenveertig ton zwaar, door ezels en mensen onderdeel voor onderdeel naar boven gedragen.
Op de top van de Monte Cacume
Nu ik op de top sta en geniet van het uitzicht, is het een goed moment om even stil te staan bij de reden dat Il Sentiero di Dante hier loopt, op deze berg, en niet bijvoorbeeld op de vierhonderd meter hogere Monte Gemma, die zich aan de noordkant uitstrekt.
In de vierde canto van de Louteringsberg schrijft Dante, volgens de meest gebruikte transcriptie in het Italiaans:
Dat e ’n Cacume, daar gaat het om. Betekent dit niet dat Dante de Monte Cacume op één lijn zet met de iets lagere Bismantova? Dat is een afgeplatte berg in de Apennijnen bij Reggio Emilia, bijgenaamd ‘de steen’, die qua vorm wel iets weg heeft van de Tafelberg bij Kaapstad.
Niet iedereen denkt dat. Volgens sommigen is er in de periode van vóór de boekdrukkunst, toen teksten nog werden overgeschreven, een fout gemaakt. Er zou in cacume hebben gestaan. Dan zou dit gaan over een klim naar de top van de Bismantova.
Voor de volledigheid: Dante vergelijkt zijn tocht hier met een gang naar San Leo, een vesting bij Rimini; een afdaling naar Noli (in Ligurië) of een beklimming. Dat kun je te voet doen, zegt hij, maar hier heb je vleugels nodig, vleugels van verlangen naar kennis.
Met panorama’s zoals die hier te zien zijn, doet die discussie er eigenlijk niet meer toe.
Praktische informatie Il Sentiero di Dante
Je kunt niet fout lopen op de route van Il Sentiero di Dante. Hetzelfde geldt als je langs dezelfde weg weer afdaalt.
Als je energie en tijd over hebt, kun je na het eerste zigzag stukje afdaling ook besluiten nog een rondje om de Monte Cacume te lopen. Ik heb dat gedaan, de route is te vinden op Wikiloc. Houd rekening met een uurtje extra én met modder en bramen. Met dit extra rondje is de totale lengte ongeveer tien kilometer.
Tenzij anders vermeld zijn de citaten uit La Divina Commedia ontleend aan de vertaling, in proza, van Frans van Dooren, uit 1987.
Wat een bijzonder mooie reis. Ik was er even helemaal tussenuit.