Met Het ongelukskind schreef Beatrice Salvioni een prachtig debuut over een bijzondere vriendschap tijdens het Italië van Mussolini.
Francesca is het enige kind van een keurig en welgesteld echtpaar. Elke zondag ziet ze vanaf de brug een meisje in de rivier met twee jongens spelen. Haar rok is opgetrokken en haar benen zitten onder de schrammen.
Haar uitstraling fascineert Francesca en ze droomt ervan om vriendinnen te worden, ook al denkt iedereen in de stad dat het meisje vervloekt is. Ze noemen haar het ongelukskind.
Als Francesca op een dag een bakje kersen steelt, lukt het haar eindelijk om met het ongelukskind te praten. Ondanks de afkeuring en vooroordelen van haar ouders wordt de band tussen de twee meisjes steeds hechter.
Ze hunkeren naar vrijheid en gelijkheid, maar de dreiging van oorlog en fascisme zet alles op scherp. Als Francesca en het ongelukskind zich verdedigen tegen een gewelddadige man komen hun levens in een stroomversnelling.
Een fragment uit Het ongelukskind
‘Het valt niet mee om een lijk van je af te duwen. Dat ontdekte ik op mijn twaalfde, terwijl het bloed uit mijn neus en mond droop en mijn onderbroek om een van mijn enkels zat gedraaid.
De kiezels op de oever van de Lambro knepen als harde vingernagels in mijn nek en naakte billen, met mijn rug lag ik in een plas modder. Zijn knokige, nog warme lichaam rustte zwaar op mijn buik.
Zijn ogen glansden leeg, een draad wit speeksel liep over zijn kin en ik rook een vieze geur uit zijn openhangende mond. Net voordat hij in elkaar zakte had hij me met een van angst verwrongen gezicht aangestaard, met één hand in zijn onderbroek.
Zijn grote, zwarte pupillen leken te smelten en weg te stromen over zijn wangen. Hij was voorovergevallen met zijn knieën nog op mijn dijen, die hij op die manier open had gehouden. En hij had niet meer bewogen.
‘Ik wou alleen maar dat hij ophield,’ zei Maddalena. Ze tastte naar haar hoofd, haar haren waren samengeklit door het bloed en de modder. ‘Ik kon niet anders.’
Ze kwam dichterbij. Haar lichte jurk plakte tegen haar drijfnatte huid, zodat de contouren van haar magere, pezige lichaam zich duidelijk aftekenden. ‘Ik ben zo bij je,’ zei ze. ‘Stil blijven liggen.’
Al had ik het gewild, ik kon niet eens bewegen: mijn lichaam was ergens ver weg, vergeten, als een uitgevallen tand. Het enige wat tot me doordrong was de smaak van bloed, en ademen ging haast niet.
Maddalena liet zich op handen en knieën vallen, de kiezels knerpten onder haar blote benen. Haar sokken waren doorweekt en een van haar schoenen was weg. Ze begon met haar beide armen tegen zijn borst te duwen, gebruikte haar ellebogen, haar voorhoofd. Ze deed haar uiterste best, maar kreeg er geen beweging in.
Dood is alles zwaarder, zoals die kat in Noè’s achtertuin, met zijn vacht vol zand, zijn slijmerige darmen en de vliegen die over zijn snuit en ogen kropen. We hadden hem samen begraven bij het ganzenhok.
‘Het lukt me niet alleen,’ zei Maddalena. Uit het haar dat tegen haar gezicht plakte druppelde water op de keien. ‘Je moet me helpen.’
Haar stem klotste mijn hoofd binnen, steeds luider. Moeizaam wurmde ik een arm onder zijn lichaam vandaan, en daarna de andere. Ik zette mijn handen tegen zijn borst en duwde. Boven ons zag ik de brugboog en een halvemaantje bewolkte lucht met daaronder de natte, glibberige kiezels. Om me heen ruiste de rivier.
‘Vooruit, nog één keer, zo hard als je kan.’ Ik deed wat ze zei. Telkens als ik inademde, proefde ik zijn
fletse, zoete eau de cologne op mijn tong. Maddalena keek me aan en zei: ‘Nu.’
We duwden tegelijk, ik schreeuwde, kromde mijn ruggengraat en opeens gaf zijn lichaam mee. Hij rolde naast me op zijn rug, met zijn ogen en mond wijd open en zijn broek op zijn enkels. De gesp van zijn riem rinkelde op de keien.
Zodra ik van zijn gewicht was verlost, draaide ik me op mijn zij, spuugde rood speeksel tussen de kiezels en wreef driftig over mijn neus en lippen om zijn geur weg te krijgen. Heel even dacht ik dat ik zou stikken, maar toen trok ik mijn knieën op en lukte het me adem te halen.
Het elastiek van mijn onderbroek was kapot, de stof gescheurd, de hak van mijn schoen stak erdoorheen. Ik schopte het ding woedend van me af en trok mijn jurk, die tot boven mijn navel omhoog was geschoven, naar beneden. Mijn buik was koud en alles deed pijn.
Maddalena richtte zich op en wreef haar modderige handen schoon aan haar dijen. ‘Gaat het?’ vroeg ze. Ik beet op mijn lip en knikte. In mijn keel zat een dijk die op het punt van doorbreken stond. Maar ik huilde niet. Dat had zij me geleerd. Huilen was idioot.
Maddalena veegde een plakkerige streng haar van haar voorhoofd. Haar ogen stonden klein en hard. Met een knikje naar het lijk zei ze: ‘Het lukt ons nooit om hem hier weg te krijgen.’ Ze likte het bloed van haar bovenlip. ‘We zullen hem hier ergens moeten verstoppen.’
Ik krabbelde overeind en wilde naar haar toe lopen, maar gleed weg op mijn gladde leren schoenzolen. Ik klampte me aan haar vast, mijn vingers om haar pols. De geur van de rivier was allesoverheersend.
Maddalena rilde, maar niet omdat ze bang was. Maddalena was nergens bang voor. Niet voor de hond van meneer Tresoldi, met zijn opgezette tandvlees en schuimende bek, niet voor het ‘been van de duivel’ dat grote mensen soms door de schoorsteen lieten zakken om de kinderen naar bed te jagen. Zelfs niet voor bloed, of oorlog.’
Lees verder in
Het ongelukskind | Beatrice Salvioni | vertaald door Lies Lavrijsen (oorspronkelijke titel: La Malnata) | ISBN 9789403169811 | € 21,99 | uitgeverij Cargo | bestel Het ongelukskind bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com (ook beschikbaar als e-book)
Nog meer Italiaanse boeken over vriendschap
We tippen nog een aantal prachtige Italiaanse boeken over vriendschap:
*De acht bergen – Paolo Cognetti
*De geniale vriendin – Elena Ferrante
*In de omhelzing van de rivier – Gianfranco Calligarich
*De poppenspeler van Lampedusa – Rindert Kromhout
*Een vriendschap – Silvia Avallone