Als opmaat naar de verjaardag van Rome delen we een prachtig gedicht over de Eeuwige Stad, waarvan we – net als Bertus Aafjes en met ons vast vele anderen – sinds de eerste kennismaking zijn bezeten.
‘Maar op een dag vol gouden lover
en lente, en verguld azuur
trek ik de laatste bergrug over
en leef mijn schoonste levensuur.
Want onder een cipres gezeten
zie ik met stille ogen aan:
de stad, waarvan ik ben bezeten
sinds ik vernam van haar bestaan.
De lang ontwende tranen wellen
plotseling warm en één voor één:
koepels drijven als waterbellen,
teruggedrongen, erdoorheen.
En tempels, kerken en arcaden,
het wordt één stromend visioen
– waarin het hart zich tracht te baden –
van goud en parelmoer en groen.
En eindelijk tot rust gekomen,
rijs ik omhoog met snelle tred,
maar mompel nog steeds: Rome, Rome,
als bad ik smekend een gebed.
Door gouden hemelen omgeven,
zingt hel een engel op mijn pad:
dit is geluk. Ginds wil ik leven.
Daar ligt mijn tweede vaderland.’
Bertus Aafjes
Uit: Een voetreis naar Rome (1946)