Gisteravond laat kwamen we aan op het station van Florence, behoorlijk verkreukeld van ruim acht uur treinen en verlangend naar een warme douche en een fijn bed. We zeulden onze koffers uit de bagagerekken, zochten boeken, jassen en sjaals (ja, het is ’s avonds nog behoorlijk fris) bij elkaar en wrongen ons door de smalle treindeuren en de mensenmassa naar buiten.
En ondanks de mensenmassa, de stank van treinen en fastfood, ondanks onze moeheid na een dag reizen, voelen we het zodra we voet op Florentijnse bodem zetten. Dit is thuiskomen. In de trein lazen we precies over dit gevoel, in een brief die Louis Couperus vanuit Florence schreef. Te treffend en te mooi om niet met jullie te delen:
‘En mij waait die adem van sympathie vooral in Florence toe. Ik weet bijna niet, wat dat is, om het in woorden te zeggen; ik weet bijna niet sympathie te verwezenlijken in taal. Maar het is dit: zoodra ik weer ben aan het station van Santa Maria Novella, ben ik thuis.’
In dezelfde brief schrijft Couperus:
‘Ik heb hier zeker voorbestaan. De groene Arno, waaruit de grillig bevensterde achterhuizen oprijzen, en de Ponte Vecchio, en de Piazza de’ Signoria met het Palazzo Vecchio en de Duomo met Giotto’s marmerjuweelen campanile, dat alles ken ik van heel vroeger, van eeuwen her.’
Precies dat gevoel overviel ons. Op een Florentijns perron, in een steeds kleiner wordende mensenmassa, stonden we er even bij stil – we ademden een diepe teug Florentijnse lucht in en voelden het tintelen tot in onze tenen.
Van verwachtingen, voorpret, enthousiasme, omdat we de Toscaanse sympathie een week lang mogen ombuigen naar verhalen en foto’s, die dankzij de adem van de moderne communicatiemiddelen bij jullie thuis op het scherm verschijnen. Maar vooral vanwege het feit dat Toscane komende week ons thuis is, ons groenjuwelen thuis, om in de taal van Couperus te spreken.
Voordat we straks op pad gaan en onze eigen woorden over Toscane gaan formuleren, sluiten we af met een quote van Melchior Missirini, de biograaf van Dante:
La bella Toscane, che si è levata nel Mondo a tal segno di grandezza, che l’uomo non può inalzare il pensiero al Cielo, nè girar gli occhi sulla terra, nè pentrar colla mente ne’ profondi abissi, sensa magnificare le sue glorie unite a quelle del sommo Galileo, che le dovizie del firmamento scoperse, e del fortunato Amerigo, che gran parte della terra trovò, e del divino Aleghieri, che descrisse tutto il seno dell’inferno; si adorna ancora d’ogni gentilezza e virtue.
‘Het mooie Toscane, dat is verrezen in de wereld met zoveel grandeur, dat een mens noch zijn gedachten hemelwaarts kan richten, noch zijn ogen neerwaarts langs de aarde kan laten gaan, noch met zijn geest de diepste diepten kan doorgronden, zonder haar glorie te vergroten, glorie verenigd met die van de allerhoogste Galileo, die de veelheid van het hemelgewelf ontdekte, en de gelukkige Amerigo, die een groot deel van de aarde ontdekte, en van de goddelijke Alighieri, die de dieptes van de hel beschreef; ze tooit zich nog altijd met de meeste vriendelijkheid en waardigheid.’