Vroegboekkorting bij hu openair villages & campings

De magie van Milaan door de ogen van schrijver Alessandro D’Avenia

Alessandro D’Avenia (Palermo, 1977) brak in 2010 in één klap door met zijn schitterend opgetekende debuutroman Wit als melk, rood als bloed, waarvan alleen al in Italië een half miljoen exemplaren werden verkocht. In 2012 volgde Dingen die niemand weet, met wederom prachtige zinnen die zich ontrollen tot een indringend verhaal.

Vivian de Gier en Marc Brester wandelen met Alessandro door zijn huidige woonplaats, Milaan, langs de plekken die hem inspireren. Want wie goed kijkt en luistert, vindt overal verborgen verhalen…

Vroeg in de ochtend, terwijl de zwaluwen nog kwetterend langs de hemel scheren, verzamelen de eerste groepjes toeristen zich al voor de Santa Maria delle Grazie, waar ze straks Leonardo da Vinci’s Laatste Avondmaal mogen aanschouwen.

Slechts weinigen kennen de kloostertuin, waar Da Vinci graag rondwandelde en uitrustte van zijn werk aan het fresco dat wereldberoemd zou worden. Het is er een oase van kalmte, waar Alessandro D’Avenia graag vertoeft om te lezen of te mijmeren. ‘Dit is een geweldige plek om na te denken of te lezen. De vier bomen in de kloostertuin bloeien slechts heel kort, en allemaal tegelijk. Een spectaculair gezicht.’

Alessandro komt hier graag na een dag lesgeven op het Collegio San Carlo, het nabijgelegen lyceum waar hij werkzaam is als docent klassieke talen en Italiaanse literatuur.

Want hoewel zijn leven ingrijpend is veranderd sinds het succes van zijn roman Wit als melk, rood als bloed – alleen al in Italië gingen er een half miljoen exemplaren over de toonbank, en het boek werd in meer dan twintig landen uitgebracht – wil hij naast het schrijven graag blijven lesgeven.

Voor zijn studie verhuisde de geboren en getogen Palermitaan eerst naar Rome en vervolgens naar Milaan. Sindsdien is hij blijven wonen in de stad van haute couture en hip design, waar hij een aantal favoriete plekken heeft die hij met ons deelt.

Zijn favoriete kerk is de Basilica di Sant’Ambrogio. Alessandro: ‘Ik bezoek hier de zondagse mis. De basiliek is een mooie plek vanwege de val van licht en schaduw en de rechthoekige architectuur. Je vergeet bijna dat je in een stad bent, zo rustig is het er. En dan met al die lucht erboven, je kijkt zó de hemel in.’

In de zevende hemel waant hij zich ook bij Libreria degli Atellani (Corso Magenta 65), waar hij urenlang kan rondstruinen. ‘Mijn favoriete boekwinkel. Een vriendin van me werkt hier en zij maakt bij de boeken een kaartje met een recensie van een paar regels. Geweldig is dat. Zij leest werkelijk álles. Als ik iets over een boek of een schrijver wil weten, ga ik hiernaartoe. Ze hebben een uitstekend assortiment.’

Alessandro is een zachtmoedige man, met een aanstekelijke energie. De tijd heeft nauwelijks sporen nagelaten op zijn open, vrolijke gezicht; alleen het baardje dat zijn wangen siert en naadloos overloopt in warrige, lichtbruine krullen, maakt dat zijn jongensachtige gezicht enigszins in de pas blijft met zijn leeftijd.

Het is niet moeilijk voor te stellen dat zijn leerlingen met hem weglopen – én graag zijn boeken lezen. ‘Op een school van zeventienhonderd leerlingen verkoop je zomaar duizend exemplaren!’ lacht hij. De helft van de week is gevuld met lesgeven, de andere helft met schrijven. Zijn romans zijn gebaseerd op verhalen van leerlingen in zijn klassen, al zijn ze herkenbaar voor lezers van alle leeftijden.

Wit als melk, rood als bloed vertelt het verhaal van de zestienjarige Leo, die niet zo goed weet wat hij met zijn leven aan moet. Hij wordt verliefd op Beatrice, een roodharige schone die ongeneeslijk ziek blijkt te zijn. Haar dood opent zijn ogen voor het leven.

‘Ik hoorde dit verhaal van een jongen toen ik in Rome lesgaf. Ik besefte dat het overeenkwam met wat ik heb meegemaakt toen ik net zo oud was. Mijn tante van zesendertig jaar stierf aan kanker, en dat riep bij mij veel woede en vragen op over de zin van het leven en over het bestaan van God. Terwijl die leerling zijn verhaal deed, zag ik zijn gezicht in een fractie van een seconde veranderen van dat van een jongen in dat van een man. Ik wilde het verhaal van dat gezicht vertellen.’

Ook Dingen die niemand weet gaat over de vragen, twijfels en keuzes die horen bij volwassen worden – zaken waarmee de jonge Margherita worstelt, maar haar leraar eveneens.

Het is, zegt Alessandro, belangrijk om te leren het leven te omarmen zoals het komt, met alle mooie maar zeker ook met de minder mooie kanten, zonder pijn en lijden uit de weg te gaan of af te wijzen.

‘Jonge mensen zitten vol vragen over het leven. Ze hebben grote dromen, plannen, twijfels. Voor het eerst beseffen ze dat ze uniek zijn, maar tegelijkertijd zijn ze bang dat ze deze uniciteit niet kunnen uiten. Ze treden het leven eerlijker tegemoet dan de meeste volwassenen. Als we volwassen worden, krijgen we een bepaalde rol en status, en om die te behouden ontwikkelen we controledrift. Eigenlijk zijn veel volwassenen bang voor het leven. Jonge mensen daarentegen willen authenticiteit. Ze zijn open en nog vol verwondering.’

Alessandro groeide op met verhalen als Momo en de tijdspaarders en Het oneindige verhaal van Michael Ende, maar luisterde ook maar wat graag naar de verhalen van zijn grootmoeder, die zijn liefde voor het woord dagelijks aanwakkerde.

‘Ik denk dat onze roeping eigenlijk al op jonge leeftijd zichtbaar is. Die van mij is duidelijk het vertellen van verhalen. In Italië leer je spelenderwijs schrijven, waarbij elke letter een eigen plaatje heeft. Zo hebben we bij de letter f de farfalla, de vlinder. Als ik me verveelde tijdens een les, bedacht ik gewoon verhalen bij de verschillende plaatjes: wat doet de dwerg met dat mes bij de vlinder? Zo verzon ik als zesjarige al mijn eerste misdaadroman…’

Schrijven is precies dát: het leggen van verbanden tussen mensen en dingen. ‘Gisteren zat ik in de bus naast een dame met een grote staande ventilator. Ik fantaseer dan meteen wat ze met dat ding aan het doen is, dat ze ermee door de stad vliegt. Overal zijn er verhalen; je hoeft alleen maar te kijken en je te verbazen.’

Alessandro lijkt wel een beetje op de leraren in zijn boeken: bevlogen, met een grote dosis enthousiasme en verwondering. Hij grijnst: ‘Ik heb onenigheid met mijn school, omdat ik mijn leerlingen al in het eerste jaar de gehele Odyssee van Homerus laat lezen.

De Odyssee begint namelijk niet met Odysseus, maar met Telemachos, zijn zoon. Hij ligt de hele nacht de reis te overdenken die hij gaat maken om zijn vader te vinden. Onze westerse literatuurgeschiedenis begint dus met een verhaal over een jongen die zijn vader gaat zoeken!

Net als Telemachos staan scholieren aan het begin van een reis om hun toekomst uit te stippelen. Als we die passage lezen, vraag ik ze: wanneer lag jíj voor het laatst wakker over je toekomst? Dan staren ze me allemaal in verwarring aan. En als er iets gebeurt in iemands ogen, gebeurt ook iets in zijn hart. Ik geloof dat literatuur kan helpen om bepaalde zaken scherper of in een ander daglicht te zien, om vragen te onderzoeken zonder meteen tot voor de hand liggende antwoorden te komen.’

Daarom is Alessandro ook beslist niet van plan zijn baan als docent aan de wilgen te hangen. ‘Lesgeven is mijn lust en mijn leven,’ roept hij hartstochtelijk. Toen ik zelf zestien, zeventien was, had ik twee leraren die een diepgaande invloed hebben gehad op mijn leven.

De een was mijn leraar Italiaanse literatuur, die echt veel van zijn vak hield en mij zijn boeken leende. Van de ander heb je misschien wel eens gehoord: priester Giuseppe Puglisi, die in 1993 door de maffia werd vermoord.

Hij was mijn godsdienstleraar, maar daarnaast ook de pastoor van Brancaccio, een probleemwijk in Palermo. Hij had daar een centrum geopend waar kinderen ‘s middags les konden krijgen. Daar was de maffia niet blij mee, want iemand die onderwijs geniet, verwerft kennis en daarmee vrijheid. Op zijn verjaardag hebben ze hem vermoord.’

Padre Puglisi liet Alessandro zien dat je iets kunt doen voor anderen, hoe moeilijk de omstandigheden ook zijn. Daarmee is hij een groot voorbeeld voor mij geweest; hij was de reden dat ik besloot leraar te worden en iets van mijn leven aan jonge mensen te schenken. Je talenten heb je niet alleen maar om jezelf te bewijzen, maar ook om iets goeds mee te doen voor anderen. Ik heb het zelf tot nu toe erg getroffen in het leven, en daar ben ik dankbaar voor. Daarom wil ik graag iets teruggeven.’

Alessandro troont ons mee naar een van zijn favoriete winkels in Milaan, de prachtige designwinkel van Rossana Orlandi (Via Matteo Bandello 14). Een winkel die alle zintuigen en de fantasie prikkelt, want zo onopvallend als de locatie van buiten lijkt, zo bijzonder is het binnen, met werk van gerenommeerde ontwerpers, onder wie ook de Nederlanders Piet Hein Eek en Maarten Baas.

‘Dit is zo’n sprookjesachtige plek! Het staat vol met maffe spullen en meubels. Alsof je in Alice in Wonderland beland bent, of op een filmset van Tim Burton – je raakt niet uitgekeken. Dit inspireert mij enorm. Bij elk object kun je een heel verhaal bedenken.’

De drie steden waar Alessandro heeft gewoond – Palermo, Rome en Milaan – zijn alle drie heel verschillend. ‘In mijn boek heb ik een vergelijking gemaakt tussen een paar steden en literaire stijlfiguren.

Palermo is een synesthesie, een vermenging van zintuiglijke waarnemingen. Rome: een hyperbool, met haar keizerlijke verleden en veel te grote geschiedenis. Milaan is als een dame die zegt dat ze niet lelijk is, om juist te benadrukken dat ze mooi is. Een stad is als Aladdins wonderlamp: je moet ‘m opwrijven om de geest eruit te laten komen. Ik houd ervan om door Milaan te wandelen en te verdwalen.’

Maar toch zal Sicilië altijd zijn échte thuis zijn, vertelt hij. Daarom ook doet zijn tweede roman qua sfeer Siciliaans aan – het is een ode aan zijn afkomst. Met liefde denkt hij terug aan zijn jeugd op het eiland. ‘Op Sicilië is familie heel belangrijk, belangrijker nog dan elders in Italië,’ lacht Alessandro. ‘In Siciliaans dialect vraag je niet: wie ben je, maar: tot welke familie behoor je?’

Hij groeide op in een groot en hecht gezin, met zes kinderen: drie jongens (Alessandro is de derde) en drie meiden. Het gezin van Marta, de vriendin van Margherita in Dingen die niemand weet, is geschilderd naar zijn eigen familie: een warm, gezellig nest waarin iedereen zichzelf kan zijn en ruimte krijgt zich te ontwikkelen.

‘Het belangrijkste wat ik heb geleerd,’ denkt Alessandro hardop, ‘is dat de wereld niet alleen om mij draait. Ik had geen kamer voor mij alleen, mijn kleren waren afdragertjes van mijn broers. Tijdens het eten luisterden we naar elkaars verhalen. Er is een prachtige spreuk van een Griekse wijsgeer: De goden hebben de mens twee oren gegeven en één mond, om twee keer zoveel te kunnen luisteren als praten.’

Eens hoopt hij definitief terug te keren naar zijn geboortegrond. ‘Al mijn zintuigen gaan open als ik daar ben. Dus steeds als ik aan een roman wil schrijven, ga ik terug naar Sicilië. Daar heb ik mijn roots voor nodig. Zon, zee, eten… en mijn moeder.’

foto’s: Marc Brester | A Quattro Mani

Download de gratis Ciao tutti app voor nog meer tips

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *