Download de gratis Ciao tutti app voor nog meer tips

Siciliaanse toestanden – verhalen uit het mediterrane hart van Italië

In Siciliaanse toestanden neemt Roberto Pennino – geboren in Nederland, maar met Siciliaanse roots van vaderskant – je mee naar Sicilië, van Palermo naar Syracuse en van Agrigento naar Messina.

Hij doorgrondt de eeuwenoude mythologie en de eigentijdse passie voor het voetbal, vertelt anekdotes en verhalen over zijn voorvaderen en hedendaagse familieleden en doet uit de doeken hoe die deel uitmaken van een lange mediterrane traditie.

Sicilië – een speciale plek binnen Italië

Sicilië neemt een speciale plek in binnen Italië. Het eiland heeft een unieke, door eeuwen van Griekse, Romeinse, Byzantijnse, Arabische, Normandische en Gotische overheersing ontwikkelde aard en cultuur, maar is tegelijkertijd oer Italiaans.

Goethe vond zelfs dat je Italië niet kunt doorgronden zonder de parel van de Middellandse Zee te hebben bezocht; Andrea Camilleri zei over zijn eiland dat het een glorieuze bastaard is, het resultaat van dertien overheersingen waarvan de Sicilianen het beste én het slechtste hebben overgenomen.

Siciliaanse toestanden is een bundel van spannende, ontroerende en ongelooflijke verhalen die de soms duistere Siciliaanse ziel tegen het licht houdt en probeert te doorgronden.

foto’s: Michele Ponzio

Een voorproefje uit Siciliaanse toestanden

Het was lastig om een voorproefje te kiezen uit alle heerlijke – en vaak herkenbare – verhalen. Elk hoofdstuk geeft weer een ander mooi inkijkje in Roberto’s band met het eiland.

Of hij nu vertelt over het Teatro Massimo in Palermo, de zomer van koning Totò, het boze oog of een duivelse paasdans, je verdwijnt als vanzelf in het verhaal en komt boven in een Siciliaans decor.

We kozen uiteindelijk voor Mangia, mangia, met een tafelscène die velen van jullie vast en zeker zullen herkennen.

Mangia, mangia!

‘Voorafgaand aan onze Siciliaanse tournee in 1999 had ik Fabienne (Roberto’s partner, red.) uitvoerig geïnformeerd over de eigenaardigheden van mijn familie. Haar ervoor gewaarschuwd, eigenlijk. En vooral voor oom Franco, de oudste broer van mijn vader. Franco werkte als marskramer en was, zelfs naar Siciliaans begrippen, een aparte vogel.

[…]

Bij oom Franco zou onze Siciliëreis beginnen. En hoe goed ik ook had geprobeerd Fabienne voor te bereiden op zijn rariteiten, ze werd er toch door verrast. Op de avond van onze aankomst had tante Lina flink uitgepakt met het avondeten.

Behalve wij was ook hun kleindochter Maria aangeschoven, een meisje van een jaar of acht met grote donkere ogen en een enorme krullenbol dat lekker Siciliaans babbelde.

Na een pasta met een authentieke tomatensaus waarin de vele zonuren die de tomaten hadden genoten de smaak tot een ongekend maximum hadden gebracht, kwamen de cotelette milanesi op tafel, enorme lappen in de pan gebakken gepaneerd rundvlees.

Daarna zaten we overvol. Maar toen tante Lina de borden van tafel had gehaald, kwam ze met een enorme schaal fruit. ‘Mangia, mangia!’ beval ook Franco. ‘Eet!’

De neiging tot overdrijven als er gasten zijn, was een familietraditie. Mijn vader, zijn enige zus en al zijn broers hadden hetzelfde trekje. Wat Fabienne niet kon vermoeden (maar ik bijna zeker wist) was dat ná het fruit nog een allerlaatste slotakkoord zou volgen, bestaande uit brokken chocolade. En een kopje espresso natuurlijk.

Fabienne kon niet meer, ik zag hoe ze heimelijk met haar ogen rolde. Oom Franco had het ook gezien en wendde zich bezorgd tot mij. ‘Wat is er met je vriendin aan de hand? Ze moet toch eten, zeg het tegen haar.’

Fabienne kon geen pap meer zeggen, voor oom Franco het teken om te zeggen wat hij altijd zei als een van ons afhaakte onder het geweld van een overvloedige Siciliaanse maaltijd: ‘Zeg niet dat je bij ons niet te eten krijgt, hè, als je weer terug bent in Nederland.’

Kleindochter Maria had, omdat ze pas acht was, weliswaar kleinere porties gekregen, maar bij elke gang haar bord keurig leeggegeten. Ook de chocolade liet ze zich smaken. Alleen de espresso mocht ze niet, anders zou ze de hele nacht wakker liggen, legde tante Lina uit.

Mijn tante was, anders dan haar man, iemand van weinig woorden. Door haar grote bril met bruin getinte glazen leken haar ogen enorm en haar raspende stem gaf de weinige woorden die ze sprak extra cachet. Alsof die iedere tegenspraak bij voorbaat elimineerden. Hoewel ze inmiddels op leeftijd was en niet meer de slankste, kon je zien dat zij in haar jonge jaren een mooie vrouw moest zijn geweest.

Toen was het tijd voor de preek: ‘Roberto, ik hoorde van je vader dat jullie niet getrouwd zijn. Maar zijn jullie op z’n minst wel verloofd?’ Het was zover, de klok werd vijftig jaar teruggedraaid. We moesten eraan geloven. ‘Nee, zio, we zijn niet getrouwd en ook niet verloofd. In Nederland is dat niet nodig.’

Nu kwam het volkstoneel, wist ik. Gelukkig had ik Fabienne gewaarschuwd. Oom Franco hief theatraal zijn armen omhoog en zei met stemverheffing en ogen die vuur schoten: ‘Het interesseert me niet wat er in Nederland allemaal mag en niet mag. In mijn huis slapen mensen die niet met elkaar zijn getrouwd in aparte kamers. Is dat duidelijk?’

Toen Fabienne, die begreep waar het over ging, iets wilde zeggen, werd ze bruusk afgekapt: ‘Nee, nee, zolang je geen ring om je vinger hebt moet ik ervoor zorgen dat je eer als vrouw wordt beschermd. Je ouders zullen me dankbaar zijn. Bovendien: wat geeft het voor een indruk voor Maria hier, als jullie ongehuwd bij elkaar zouden slapen?’ En daarmee was de discussie beslecht, ook al was er van een echte discussie geen moment sprake geweest.

Voor mij had tante Lina een bed opgemaakt in de logeerkamer. Fabienne mocht, samen met de kleine Maria, in een andere kamer slapen, waar twee campingbedden stonden. Fabienne, een volwassen vrouw, met een chaperonne van acht. Ik had niets te veel gezegd over oom Franco, dat was duidelijk.

De volgende dag bij de lunch deed mijn tante de eetdwang van de familie Pennino nog eens dunnetjes over. Ditmaal liet Fabienne, die een aardig mondje Italiaans sprak, het niet over haar kant gaan.

Toen mijn tante in de keuken de minestrone stond klaar te maken, vroeg Fabienne of ze mocht proeven. Dat mocht en Fabienne had naar waarheid opgemerkt dat ze de soep heerlijk vond. Dat was niet tegen dovemansoren gezegd.

Aan tafel waren we met zijn vieren, Franco was vroeg die ochtend met zijn volgepakte auto naar een markt gegaan in een naburig dorp. En toen gebeurde het: terwijl Fabienne met een stuk stokbrood de laatste minestrone uit haar bord ving, vroeg tante Lina: ‘Zal ik jou nog een keer opscheppen, Fabienne?’

Terwijl Fabienne beleefd maar beslist nee knikte, zag ik hoe mijn tante een enorme, overvolle soeplepel uit de pan tilde en de inhoud ervan in Fabiennes bord goot. ‘No!’ protesteerde Fabienne. ‘Ik heb genoeg, ik kan niet meer!’

Tante Lina was niet onder de indruk: ‘Jawel, je moet goed eten, mangia, mangia!’ Resoluut schoof Fabienne het bord van zich af, onder de verbouwereerde blik van tante Lina.

Ik was trots op mijn vriendin: ze was wellicht de eerste die zich aan het juk van de Pennino’s, als het om eten ging, ontworsteld had.’

 

Geniet van alle Siciliaanse verhalen in

Siciliaanse toestanden | Roberto Pennino | ISBN 9789493300682 | € 22,50 | Edicola Publishers | bestel Siciliaanse toestanden bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com

Lees meer van Roberto Pennino

Roberto Pennino (1971) is advocaat en schrijver. Behalve artikelen voor Staantribune, Panenka Magazine en het Friesch Dagblad schrijft hij voor het historisch voetbalmagazine Tardelli waarvan hij tevens eindredacteur is. Eerder verschenen Onsterfelijk Torino, Italië 1982 en Forza Olandesi.

Ontdek onze digitale reisgidsen voor nóg meer tips

Een reactie

  1. Nieuwsgierig makend blog. Graag gelezen!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *