Na de prachtige nieuwe uitgaven van Het eiland van Arturo en Leugens en tovenarij is er nu ook een nieuwe editie van De geschiedenis, waarin Elsa Morante je kennis laat maken met Ida Mancuso.
Ida is onderwijzeres en weduwe. Ze woont met haar zoon Nino in Rome. Op een januarimiddag in 1941 wordt ze verkracht door een Duitse soldaat op doorreis naar het front in Noord-Afrika en negen maanden later wordt Useppe geboren.
Lang zal het jongetje niet leven, maar zijn korte bestaan is zonnig en betoverend, ondanks de kou, honger en ellende van de oorlog. Zeldzaam vroegrijp als Useppe is, beschikt hij over een dieper inzicht dan de volwassenen, die blind door een van de afschuwelijkste tijden van het verleden strompelen.
De geschiedenis gaat over de geschiedenis in de dubbele betekenis van het woord. Elsa Morante vertelt niet alleen het verhaal van een eenvoudige vrouw, ook beschrijft ze hoe simpele, onschuldige mensen door de loop van de tijd worden vermorzeld.
Een fragment uit De geschiedenis
‘Op een dag in januari van het jaar 1941 slenterde een Duitse soldaat, die op doorreis was en van een vrije middag profiteerde, in zijn eentje door de wijk San Lorenzo in Rome. Het was een uur of twee en om die tijd waren er zoals gebruikelijk weinig mensen op straat.
Geen van de voorbijgangers nam echter notitie van de soldaat omdat de Duitsers, ook al waren ze in deze oorlog wapenbroeders van de Italianen, in bepaalde arbeiderswijken niet populair waren. De soldaat onderscheidde zich trouwens niet van zijn soortgenoten: hij was groot, blond en hij had de gebruikelijke houding van fanatieke discipline met vooral in de stand van zijn pet iets echt uitdagends.
Natuurlijk, als je hem nauwkeuriger bekeek, ontbrak het hem niet aan bepaalde karakteristieke kenmerken. Zo lag er bijvoorbeeld een wanhopige blik in zijn ogen, die in strijd was met zijn krijgshaftige allure.
Zijn gezicht leek ongelooflijk onvolwassen, hoewel hij ongeveer 1,85 meter lang moest zijn. En zijn uniform, hoewel het nieuw was en strak om zijn magere lichaam sloot, was in de taille en de mouwen te kort en liet zijn polsen, zo schonkig en naïef als die van een boer of een arbeider, bloot – een potsierlijk gezicht voor een soldaat van het Duitse Rijk, vooral destijds, in het begin van de oorlog.
Hij was dan ook werkelijk heel plotseling de vorige zomer en herfst uit zijn krachten gegroeid en wel zozeer dat zijn gezicht deze onstuimige groei door tijdgebrek niet had kunnen bijhouden en net zo gebleven was als vroeger, zodat het hem er voortdurend van leek te beschuldigen dat hij zelfs niet oud genoeg was om gewoon soldaat te zijn.
Hij was een eenvoudige rekruut van de laatste lichting en was net onder de wapens geroepen. Voor hij onder dienst ging, had hij altijd met zijn broers en zusters en zijn moeder, die weduwe was, in zijn ouderlijk huis in Beieren, in de buurt van München, gewoond.
Hij kwam, om precies te zijn, uit het landelijke plaatsje Dachau, dat later, na het einde van de oorlog, berucht zou worden door het naburige ‘werkkamp’ en de ‘speciale afdeling voor biologische experimenten’.
Maar in de tijd dat de jongen in het dorp opgroeide, verkeerde deze monsterlijke moordmachine nog in haar geheime begin- en proefstadium.
In de omgeving en zelfs in het buitenland werd het kamp zowaar geprezen als een soort modelsanatorium voor gedesoriënteerde geesten… Destijds waren er ongeveer vijf- tot zesduizend gevangenen, maar hun aantal werd van jaar tot jaar groter. Uiteindelijk, in 1945, bedroeg het totale aantal mensen dat daar is vermoord 66.428.
De persoonlijke ervaringen van de soldaat, waarmee hij echter niet in de duistere toekomst kon doordringen, waren wat het verleden en ook wat het heden betrof beperkt gebleven tot enkele vrij verwarde belevenissen.
Voor hem was zijn thuis in dat Beierse dorp het enige duidelijke en vertrouwde punt in de duizelende dans van het lot. Voor hij soldaat werd, was hij nooit verder gekomen dan de naburige stad München, waar hij af en toe als elektricien karweitjes had opgeknapt en waar hij niet lang geleden het bedrijven van de liefde had geleerd met een oude prostituee.
Deze winterse dag in Rome was het bewolkt en drukkend. Gisteren was het Driekoningen geweest – ‘na het Driekoningenfeest zijn alle feesten er geweest’, zoals de Italianen zeggen – en de soldaat was pas een paar dagen tevoren teruggekeerd van zijn kerstverlof, dat hij thuis had doorgebracht.
Zijn voornaam was Gunther. Zijn achternaam blijft onbekend. Hij was die ochtend in Rome aangekomen voor een kort verblijf, om zich voor te bereiden op zijn weg naar een bestemming die de generale staf bekend, maar voor de troepen nog een geheim was.
De kameraden van zijn onderdeel waren er bijna zeker van dat het geheimzinnige reisdoel Afrika was, waar men kennelijk van plan was garnizoenen te legeren om de koloniale bezittingen van het verbonden Italië te verdedigen.
Deze berichten hadden hem in het begin opgewonden door het vooruitzicht van een waar exotisch avontuur.
Afrika! Wat een naam voor iemand die nauwelijks de kinderschoenen ontwassen was en tot dusver alleen op de fiets of met de autobus naar München was gegaan!
[…]
Hier in Italië was hij voor de eerste keer in het buitenland en dat had al een voorproefje kunnen zijn van al het nieuwe en opwindende dat hem wachtte. Maar nog vóór hij hier aankwam, al toen hij de vaderlandse bodem verliet, was hij overvallen door een vreselijke triestheid en eenzaamheid die verrieden hoe pril en vol tegenstrijdigheden hij nog was.
Een beetje hunkerde hij naar avontuur; maar een beetje was hij, zonder het zelf te weten, nog een moederskindje. Hij nam zich voor onvoorstelbare heldendaden te verrichten ter ere van zijn Führer; tegelijkertijd kon hij echter het idee niet van zich afzetten dat de oorlog een zinloze algebra was die de generale staf had bedacht maar die hem niets aanging.
Enerzijds voelde hij zich tot elke bloedige gewelddaad bereid, anderzijds dacht hij de hele reis voortdurend met bitter medelijden aan zijn prostituee in München, die, omdat ze oud was, waarschijnlijk niet veel klanten meer zou vinden.
Terwijl zijn reis hem steeds verder naar het zuiden bracht, verdrong zijn trieste stemming elk ander gevoel tot hij blind was voor het landschap, de mensen, elk schouwspel of alles wat nieuw was.
[…]
In deze stemming maakte hij, eenmaal in Rome aangekomen, gebruik van zijn middagverlof om alleen en op goed geluk te dwalen door de straten in de buurt van de kazerne waar zijn onderdeel tijdens het oponthoud was gelegerd. Zo belandde hij in de wijk San Lorenzo, niet met opzet, maar bij toeval, als een door bewakers omringde verdachte die met zijn bespottelijke laatste beetje vrijheid niet méér weet te beginnen dan met een lor.
Hij kende precies vier woorden Italiaans en van Rome wist hij niet meer dan wat er op de lagere school over wordt onderwezen. Daarom kostte het hem geen moeite de oude vervallen huurkazernes van San Lorenzo voor de antieke en monumentale architectuur van de Eeuwige Stad aan te zien!
En toen hij achter de dikke muren van het enorme Veranokerkhof de lelijke grafmonumenten zag, dacht hij dat het de historische graftomben van de Romeinse keizers en pausen waren. Dat was voor hem echter geen reden om te blijven staan en ze te bekijken.
Op dat ogenblik waren het Capitool en het Colosseum voor hem niet meer dan een hoop puin. De geschiedenis was een vloek.’
Lees verder in
De geschiedenis | Elsa Morante | vertaald door Frédérique van der Velde (oorspronkelijke titel: La storia) | ISBN 9789028451001 | € 34,99 | uitgeverij Wereldbibliotheek | verkrijgbaar bij de lokale boekhandel of via deze link bij bol.com (ook verkrijgbaar als e-book)
Elsa Morante (1912-1985) is een van de grote namen in de naoorlogse Italiaanse literatuur. Ze is het grote voorbeeld voor auteurs als Elena Ferrante.
Haar werk is nog even relevant en sprankelend als toen het voor het eerst werd gepubliceerd, zo blijkt ook weer uit deze nieuwe uitgave van De geschiedenis. In dit artikel lees je meer over het leven en werk van Elsa Morante.