Met het licht van de lente in aantocht delen we vandaag een fijne boekentip voor dit voorjaar: Het licht van de lente.
Dit is het nieuwe boek van Franco Faggiani, die ons eerder wist te raken met zijn romans Tussen twee werelden, Het jaar dat Shizo Kanakuri verdween, De jongen die met wolken speelde en Soms zou ik de wind willen zijn.
Namens Uitgeverij Signatuur mogen we een fragment delen uit dit nieuwe boek, dat je meeneemt naar de Valle Maira, in Piemonte, in het noorden van Italië.
Even terug in de tijd in de Valle Maira
Het is 1915. De jonge Giacomo Cordero woont met zijn familie in Prazzo, een dorpje in de Valle Maira. Hier leeft men van houtkap, landbouw en veeteelt. Het is een schamel bestaan: de jonge mannen vertrekken uit het dorp, huis en haard achterlatend, op zoek naar een inkomen.
Als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt, blijven de vrouwen en kinderen in armoede achter. Giacomo’s machtige grootvader, die zijn rijkdom vergaarde in de pruikenhandel en zijn vermogen in de oorlog alleen maar ziet groeien, draagt zijn kleinzoon Giacomo op om naar de verlaten valleien af te reizen en de achtergebleven vrouwen te overtuigen hun haar te ruilen voor stoffen, gebruiksvoorwerpen en kleine geldbedragen.
Giacomo ontdekt hoe de vrouwen leven, hun waardigheid, liefde en hoe ze een zijn met de natuur. Zo leert hij de wereld met andere ogen te zien.
Een fragment uit Het licht van de lente
‘Als jongen had ik me voorgesteld dat God mijn valleien had gemaakt van kliekjes. Met die restjes die hij nog tussen de plooien van zijn vingers en de kloven van zijn knobbelige handen had gehad nadat hij klaar was met het modelleren van de imposante bergruggen in het westen, de zachte, door bossen belegerde graslanden, de grootse rotswanden die worden verblind door de zon en die neerstorten op de rechte, compacte weiden, zonder oneffenheden, als gladgeschoren wangen.
In mijn contreien zijn de bergen scheef, onregelmatig, met diep uitgekerfde grillige ravijnen. De planten die op de ingeklemde bodem en de steile flanken ontspruiten, groeien dun en recht omhoog, hunkerend naar licht, net als de mensen die in de verborgen dalen wonen.
Wanneer de bergtoppen niet aan de buik van de voorbijdrijvende wolken krabben, zijn ze niet compact, maar tonen ze zich als naar de hemel opengesperde kaken waaruit stenige spitsen met grillige vormen steken, die soms op scheve tanden lijken en andere keren op bultige neuzen.
Ook de hoogten zijn vaag boven een bepaald niveau, voorbij de hoger gelegen weiden. Niemand heeft ze namelijk ooit goed gemeten, omdat er toch nooit iemand naar die winderige toppen en die knokige bergkammen is geklommen, afgezien van de stropers, de bandieten of een paar caviè die op zoek waren naar sluipwegen om van het ene dal naar het andere te komen.
In mijn contreien zijn er slechts een paar smalle kronkelwegen, iele stroompjes en geitenpaadjes die moeilijk zichtbaar en grillig zijn, want ze verdwijnen vaak tussen doornige acacia’s en stakerige beuken. Maira, de naam van het hoofddal, betekent in onze moedertaal – het Occitaans – trouwens ‘mager’.
Zeker, er staan ook groepjes huizen van donkere steen – meira en grangia, zoals de geïsoleerde zomerverblijven worden genoemd – en kerken met spitse torens, die op enorme uitstekende rotsblokken zijn gebouwd zodat ze te zien zijn vanuit de valleikommen en iedereen die omhoogkijkt eraan herinnerd wordt dat het geloof net zo moeilijk te bereiken is als de hoogte.
De huizen balanceren op smalle hellingen of staan op minuscule open plekken die de boeren hebben gecreëerd door stukken bos om te hakken en boomstronken te ontwortelen.
Op de zachtst glooiende hellingen grazen de dieren, die voorzichtig zijn en zich nooit ver van hun stal wagen, behalve dan de geiten, die de rotsen en het kreupelhout weten te waarderen; en de kinderen gaan er de huizen van anderen binnen – die dicht tegen elkaar aan staan om alle mogelijke ruimte te benutten en elkaar te beschermen tegen de winterwind – door van het ene raam door het andere te springen, zodat ze niet de trap af hoeven te lopen om de donkere, nauwe steegjes over te steken.
Uitgerekend door dat roekeloze, stomme spelletje had ook ik, net als een heel stel leeftijdgenootjes, mijn been gebroken, en dat is nooit meer goed gekomen; de middeltjes die werden aangewend door de oude Amedea, een soort lieve heks – een masca – naar wie iedereen toe ging voor medicijnen, toverspreuken en ruilhandeltjes, hadden niet zo goed gewerkt.
Dus sinds mijn zesde loop ik een beetje mank; maar als ik bergopwaarts ga en stenen en boomwortels moet weghalen en gaten moet omzeilen, zie je er niks van, en ik heb me er eigenlijk nooit zo druk om gemaakt. Ook omdat niemand er ooit commentaar op heeft geleverd. In de bergen – tenminste de bergen die ik ken – wemelt het van de kreupele mensen die verwondingen aan hun hoofd of ledematen hebben opgelopen door ongelukken in de bossen of bij het omlaaghalen van de muren van stallen en schuren.’
Lees verder in
Het licht van de lente | Franco Faggiani | vertaald door Saskia Peterzon-Kotte | ISBN 9789056727451 | € 22,99 | Uitgeverij Signatuur | bestel Het licht van de lente bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com (ook beschikbaar als e-book)