Download de gratis Ciao tutti app voor nog meer tips

De laatste samenzweerder – de jacht op de moordenaars van Julius Caesar

Vele mannen vermoordden Julius Caesar. Maar slechts één man was vastberaden om de moordenaars te vermoorden.

Octavius – de toekomstige keizer Augustus – nam gedurende een van de meest dramatische en invloedrijke perioden uit de geschiedenis wraak op de samenzweerders van zijn adoptievader, onder wie de alom bekende Brutus en Cassius.

Veertien jaar lang wist de laatste samenzweerder, Cassius Parmensis, te ontkomen, toch bleef hij altijd een historische voetnoot. In De laatste samenzweerder brengt Peter Stothard de geschiedenis tot leven door de ogen van de man die tot nu toe op de achtergrond bleef.

Lees alvast een fragment
‘In de onstuimige maand januari van 44 voor Christus, de laatste januari in het leven van Julius Caesar, zei hij Parma vaarwel, de stad waarvan hij de muren nooit zou terugzien. Voordat hij of zijn medereizigers terugkeerden, zou de burgeroorlog de minder dan een eeuw daarvoor uit bakstenen opgerichte lage marktgebouwen en barakken tot puin hebben gereduceerd.

Parmenses miserrimos, beklagenswaardige inwoners van Parma, luidde het bericht dat Rome bereikte, en die woorden zeiden meer dan genoeg. Voor sommigen was deze reis routine. Maar in de weken die volgden zou routine ver te zoeken zijn.

De reizigers die naar de hoofdstad vertrokken, zagen de vertrouwde omtrekken van de stad tegen de lucht afgetekend – de uitkijktoren, de tempel in aanbouw, de pakhuizen voor gierst en wol – en zoals altijd een voor een oplossen in de winterse verte.

Een grijze mist daalde neer in de zwartgestreepte modder. Achter hen lagen de waterrijke paden naar Mantua en Cremona, verrezen de houten palissades langs de rivier de Parma, stroomde de veranderlijke rivier de Taurus en voerden uitgesleten sporen naar hun boerderijen.

Voor deze welgestelde Parmezanen, nog niet de beklagenswaardige inwoners van een beklagenswaardige stad, strekte zich de eerste van de twee wegen naar het zuiden uit, de Via Aemilia, die door 250 kilometer vlak land en ondergelopen bos naar zee voerde. Van daaruit zouden ze de Via Flaminia nemen, de tweede weg die westwaarts over de bergen leidde naar de waanzin van de grootste stad in hun tijd.

Het waren soldaten en de zonen van soldaten die deze reis ondernamen. Parmensis was een soldaat-dichter voordat hij zeeman werd. Dichters en zeelieden uit Parma waren een zeldzaamheid, soldaten een alledaagse verschijning.

Ze waren niet naïef. Ze wisten hoe ze elkaar op gevaarlijk terrein moesten beschermen. Ze hechtten aan hun land, aan de open verbinding met zee, aan de mogelijkheid tot contact hierdoor met de wereld daarbuiten.

Hun thuisland werd indertijd Cisalpijns Gallië genoemd, het deel van Gallië dat ‘aan deze zijde van de Alpen’ lag, vanuit de optiek van de Romeinen, en dat niet lang daarna deel van Italië zou worden. De wegen die erdoorheen voerden werden belopen om ten strijde te trekken, maar ook om in Rome te kunnen stemmen, om te kopen en te verkopen, om te heersen en overheerst te worden.

Wie zich sneller wilde verplaatsen liet zich voorttrekken door slaven of door muildieren, zoals Parmensis zal hebben gedaan. Ze waren bekend met burgeroorlog en ze wisten enigszins wat ze konden verwachten als de strijd opnieuw losbarstte, maar ze hadden geen vermoeden van de enorme omvang van wat er ging komen.

Cassius Parmensis was rond de dertig jaar oud. Julius Caesar, de belangrijke man van zijn tijd, was bijna dertig jaar ouder. En dit thuisland van Parmensis was evenzeer het land van Caesar, die er sinds jaar en dag zijn oud-legionairs zich liet vestigen.

Zijn eerste Cisalpijnse kolonisten waren rijk geworden met het houden van varkens en het verbouwen van graan op de uitgestrekte velden rond Parma . De rijkdom van de veteranen die er meer recent waren neergestreken, bestond uit goud dat afkomstig was uit het Gallië aan de andere kant van de Alpen, goud dat was buitgemaakt en door hun aanvoerder was uitgedeeld onder zijn trouwste strijders.

Naar verluidt was de stad vernoemd naar de parmula, het kleine ronde schild waarmee de stichters zich tegen de Galliërs hadden verweerd. Niemand was ooit het gevecht aangegaan met de Galliërs zoals Caesar had gedaan, niemand had hen ooit zoals Caesar overwonnen.

Het was pas een jaar geleden dat Caesar zijn Twaalfde Legioen zich hier had laten vestigen, het legioen dat de bijnaam ‘Bliksemschicht’ dankte aan zijn onverbiddelijke inzet in de strijd tegen Caesars vijanden, in het verre buitenland en dicht bij huis. Het eresymbool van de bliksemschicht sierde nog altijd als een oplichtend litteken het langwerpige schild van de infanteristen.

Caesar had duizenden verse soldaten gerekruteerd uit de stad zelf en uit de achtergelegen vlaktes van de rivier de Po . Vijf jaar geleden had hij alle vrije mannen in Cisalpijns Gallië het Romeinse burgerschap geschonken en had hij hun leiders tot senatoren verheven.

Deze veroveraar van Gallië, wiens waardigheid het hem onmogelijk maakte enkel weer een burger te zijn, had nu opnieuw zijn macht laten gelden door zich het dictatorschap over Rome aan te meten – niet tijdelijk, zolang de crisis duurde, zoals in het verleden wel was gebeurd, maar voor zolang hij leefde.’

Lees verder in

De laatste samenzweerder | Peter Stothard | vertaald door Wilma Paalman | ISBN 9789048850655 | € 23,99 | uitgeverij Hollands Diep | bestel De laatste samenzweerder bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com (ook beschikbaar als e-book)

Ontdek onze digitale reisgidsen voor nóg meer tips

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *