Je vertrouwde leven achterlaten om te gaan vechten voor je geloof in een ver, onbekend land. Dat is wat ruim drieduizend jonge Nederlanders tussen 1861 en 1870 deden toen zij naar Rome trokken en zich aansloten bij de zoeaven: het elitekorps van de paus.
Zo ook Saskia’s betovergrootvader, van wiens reis naar Rome helaas niet veel bekend is. Gelukkig zijn er van andere zoeaven brieven en dagboekfragmenten bewaard gebleven, zoals van Frans Anghina uit Alkmaar, Bert Gijsbers uit Gemert, Pieter Jong uit Lutjebroek en Ignace Wils uit Ravenstein.
In Martelaren voor de paus volgt historicus Koen de Groot deze vier Nederlandse zoeaven op de voet. Hij tekent de daden en gedachten van deze jongens op tegen de achtergrond van de grote geschiedenis van de late negentiende eeuw.
Zo wil De Groot niet alleen de zoeavengeschiedenis vertellen vanuit het perspectief van de zoeaven zelf, maar ook aantonen hoe de kleine levens van deze onbekende Nederlanders onlosmakelijk vervlochten raakten met de grote geschiedenis.
Noodkreet uit Rome
‘Ignace Wils schreef zich samen met zijn broer op 14 oktober 1865 vol overtuiging in bij het internationale vrijwilligersbataljon der pauselijke zoeaven,’ zo schrijft Koen de Groot. ‘Het pauselijke zoeavenkorps was enkele jaren daarvoor, begin januari 1861, opgericht.
Paus Pius IX voelde zich als onafhankelijke koning van de Pauselijke Staten bedreigd door het nieuwgevormd Koninkrijk Italië en had jonge katholieken wereldwijd opgeroepen om hem op vrijwillige basis te helpen in zijn leger.
Tussen 1861 en 1870 gaven bijna tienduizend jonge katholieken aan deze noodkreet gehoor. In eerste instantie kwamen de zoeaven vooral uit Frankrijk en België, maar het was Nederland dat de kroon spande. Wils was niet de enige Nederlander die zich naar Rome haastte, verre van zelfs. Van de 9695 pauselijke zoeaven waren er 3081 uit Nederland afkomstig.’
Een genummerde lijst van zonden
‘Dat de priesters in de Pauselijke Staten geen Nederlands begrepen, mocht daarbij geen probleem heten,’ vertelt Koen de Groot. ‘Om taalverschillen te overbruggen, gaf broeder Bernardinus van Aert uit Oudenbosch elke nieuwe zoeaaf een zogeheten biechtspiegel mee, een vel papier met daarop een genummerde lijst van zonden.
Achter de zondenlijst waren Italiaanse en Franse vertalingen toegevoegd. Wanneer een zoeaaf dan schuldbewust de lijst las en bij nummer 21 toegaf: ‘ik ben volkomen dronken geweest’ dan hoefde hij slechts nummer 21 op de biechtspiegel aan te wijzen, waarna een Italiaanse priester op de lijst de ietwat manke vertaling kon lezen: ‘Ho bevuto troppo, non capiva più niente’.
Op zijn beurt kon de priester op de biechtspiegel de strafmaat aanwijzen, bestaande uit een bepaalde hoeveelheid weesgegroetjes of rozenhoedjes.’
Aankomst in de Eeuwige Stad
‘Civitavecchia had Anghina teleurgesteld, maar de aankomst in de Eeuwige Stad maakte een hoop goed. Vol vervoering schreef hij over zijn nachtelijk arriveren in de stad waar hij en zijn medevrijwilligers ‘als door een onweerstaanbare hand waren heen getrokken, Rome, de stad der Christenheid welke duizenden verlangen te zien en zoo weinig het geluk hebben te naderen.’
Het Rome waar de Nederlandse zoeaven kennis mee maakten, was betrekkelijk compact. […] Uit heel Europa kwamen kunstenaars en intellectuelen naar Rome om zich te vergapen aan de rust, ruimte en schilderachtigheid van de volkse stad, waar de tijd leek stil te staan.’
Dagwijzer voor den pauselijke zoeaaf in Rome
Koen de Groot: ‘Met behulp van de Dagwijzer voor den pauselijke zoeaaf in Rome, een soort reisgids opgesteld door de Vlaamse aalmoezenier Paaps, wisten de zoeaven feilloos waar ze alle heiligdommen en relieken van de stad konden vinden.
In zijn dagboek noemde Aghina niet minder dan tien kerken die hij bezocht gedurende zijn eerste dagen in Rome. Achtereenvolgens ging hij naar de Sint-Pieter, de Sint-Paulus buiten de Muren, de Sint-Jan van Lateranen, de Sant’Agostino, die deel uitmaakte van hetzelfde complex als waar zoeaven gekazerneerd waren, de Sint-Laurens buiten de Muren, de Basiliek van Maria de Meerdere, de Quo Vadis-kapel, de San Pietro in Vincoli en de Santa Maria delle Concezione dei Cappuccini.
Uiterst gedetailleerd beschreef Anghina wat hij zag en hij betoonde zich als zoon van een edelsmid een kenner van de materialen waaruit de kerkinterieuren waren opgetrokken. […]
Op Gijsbers was de aantrekkingskracht van de Sint-Pieter dusdanig groot dat hij de basiliek elke dag bezocht gedurende de eerste acht dagen die hij in Rome doorbracht. Vol verbazing schreef hij zijn familie uitgebreid over de pracht en praal van de kerk.
In een poging de rijkdom van de kerk te beschrijven, schreef hij zijn zus: ‘de kerk van H Pieter is alleen de reis waard, de heele kerk is van binnen alles van marmer, den vloer alleen kost meer dan heel Gemert’.’
Zeer geringe kennis van het klassieke Rome
‘Met geen woord repten de zoeaven over de vele klassieke ruïnes die de stad rijk was. De enige uitzondering was het Colosseum. Hoewel de grootte van het gebouw veel indruk op de zoeaven maakte, ‘een ronte die wel zoo groot is als gans Eindhoven’, aldus Gijsbers, was het voor de zoeaven vooral ‘de plaats waar de christenen gemarteld werden onder de romeinsche keizers’, zoals Anghina schreef.
Illustratief voor de zoeavenblik op het Colosseum is ook een passage uit het dagboek van Dorus van Wees, een zoeaaf uit Reek die begin februari 1866 in Rome was gearriveerd.
‘Dit gebouw was wondergroot. Méér dan 100.000 toeschouwers konden er zitten om naar het schouwspel te zien dat daar destijds onder regering van Keizer Nero dagelijks te zien was, namelijk de marteling der eerste christenen, die in de kuip tegen elkaar strijden moesten, leven om leven, met het blanke zwaard.’
De Nederlandse zoeaven hadden een zeer geringe kennis van het klassieke Rome. Het Colosseum was vooral interessant omdat het een reusachtig overblijfsel en aandenken was aan een tijdperk waarin christenen vervolgd werden.’
Van Sittardse suikerbakker tot zoeaaf
‘Het verdedigen van de Heilige Vader was voor Ignace Wils de belangrijkste reden om naar Rome te gaan. Naar verluidt was dit idee reeds vroeg gerezen bij de Ravensteinse jongeling,’ zo schrijft Koen de Groot.
‘Al op dertienjarige leeftijd had Wils de wens om zoeaaf te worden, nadat hij op het jezuïetencollege te Sittard over de nederlaag bij Castelfidardo hoorde.’ Wils was toen nog te jong, maar drie jaar later vertrok hij alsnog naar Rome, ook al was hij toen eigenlijk nog te jong.
In het Mariapark in Sittard kun je nog een mooi aandenken aan een van de Sittardse zoeaven bekijken. Aan de achterkant van de rechterdeur zie je een kastje met pauselijke onderscheidingen.
Een begeleidende tekst vermeldt dat hier de decoraties te zien zijn van ‘Guillaume Lindemans, gewezen sergeant bij de pauselijke zoeaven onder paus Pius IX, geboren te Sittard op 17 november 1843, gestorven op 30 augustus 1911’. Erbij hangt een plaquette met het verzoek aan Onze Lieve Vrouw, om te bidden voor Guillaume Lindemans.
Als zoon van een suikerbakker verruilde Jan Willem Lindemans het deeg voor de wapens. Op 9 juli 1866 kreeg hij toestemming om in dienst van de paus te strijden. Hij nam onder meer deel aan de Slag bij Mentana, die op 3 november 1867 werd uitgevochten door het leger onder leiding van Giuseppe Garibaldi en de Franse en pauselijke troepen. De pauselijke troepen hielden stand en Garibaldi moest afdruipen.
Lindemans werd op 31 maart 1868 ontslagen. Hij kreeg een onderscheiding, in 1890 gevolgd door een medaille uit handen van paus Leo XIII. Uiteindelijk tekende Lindemans nog een half jaar bij, maar daarna keerde hij definitief terug naar de Sittardse bakkerij.
In 1869 maakte hij een nauwgezet verslag van zijn belevenissen. Als secretaris van de Limburgse afdeling van de Nederlandse Zoeavenbond keerde Lindemans in 1902 terug naar Rome, samen met elf andere oud-zoeaven, om aan paus Leo XIII trouw en liefde te betuigen. Ook bezocht hij de plaatsen waar hij als zoeaaf had gevochten.
Italiaansch als een oude Italiaan
Koen de Groot vertelt ook over de barrières die de zoeaven op weg naar en in Rome moesten overwinnen. Prachtig is het voorbeeld uit een brief van Jan Moet uit Vinkeveen, die beschrijft hoe hij boodschappen doet zonder de taal te spreken.
Als hij eenmaal weet hoe een bepaald product in het Italiaans heet, schrijft hij de namen van de boodschappen met potlood in twee talen op de buitenmuur van de winkel, zodat iedereen die na hem komt, meteen in het Italiaans kan opnoemen wat hij wil kopen.
De zoeaven boekten soms grote vooruitgang in het Italiaans. Zo vertelt De Groot dat Gijsbers ‘na bijna twee jaar in de Pauselijke Staten te hebben gespendeerd, trots meldde dat hij ‘tegenwoordig Italiaansch sprak als een oude Italiaan’.’
Op bezoek bij de paus
Koen de Groot vertelt nog veel en veel meer interessante verhalen, in een meeslepende verteltrant die je echt met de zoeaven mee laat reizen. Je gaat samen met hen op bezoek bij de paus en het Hollands Casino, de Nederlandse zoeavensociëteit pal naast het Palazzo Farnese.
Je bewondert portretten van zoeaven (en leest het advies van het thuisfront om kattenstront te gebruiken om een baard goed te laten groeien), ontdekt wat voor karige soldij de zoeaven kregen en dat bijna geen enkele soldaat ‘macaronie’ lust.
Je leest over de speculaaspop ter ere van de heldendood van Pieter Jong uit Lutjebroek en over de pauselijke wekdienst van Henricus Wielders uit Maastricht, waardoor de geschiedenis van deze grotendeels vergeten groep pauselijke soldaten prachtig tot leven komt.
Martelaren voor de paus | Koen de Groot | ISBN 9789044650723 | € 25,99 | uitgeverij Prometheus | bestel Martelaren voor de paus bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com (ook beschikbaar als e-book)