In De enige dochter, het laatste meesterwerk van Abraham Yehoshua, een van de grootste naoorlogse auteurs, beland je in Padova, tijdens de kerstvakantie rond de millenniumwisseling.
Rachele Luzzatto is het enige kind in een joods gezin. Ze is nieuwsgierig en niet bang om voor haar mening uit te komen. Rachele bereidt zich voor op haar bar mitswa en dompelt zich onder in de gebeden en voorschriften van het joodse geloof.
Tegelijk wil ze dolgraag met haar klasgenoten meedoen aan het kerstspel op school, met haar in de rol van Maria. Daar is haar vader faliekant op tegen. Dat zijn dochter ‘de moeder van God’ zal spelen gaat volkomen in tegen zijn geloof.
Maar niet alleen de overtuiging van haar vader verwart Rachele. Er zijn de avontuurlijke en gruwelijke verhalen van haar grootvader van vaderskant, die zich in de Tweede Wereldoorlog voordeed als priester om aan deportatie te ontkomen.
En de overtuigingen van haar atheïstische grootmoeder van moederskant en het vurige katholicisme van grootmoeders echtgenoot. Wie ben ik, vraagt Rachele zich af. Wat is mijn identiteit? Dan wordt haar vader gediagnosticeerd met een ernstige ziekte.
Lees een fragment uit De enige dochter
‘Als Rachele de schoolpoort door is, doet ze snel de baret af, maar de regendruppeltjes dwingen haar hem weer op te zetten. Inderdaad – ze herinnert zich met een glimlach de woorden van de directrice – is vader er niet in geslaagd de regen vandaag tegen te houden. Of misschien is er in Venetië geen druppel te bekennen.
Ze zou graag willen weten hoe ze eruitziet met die vreemde baret, maar als ze teruggaat om zichzelf te bekijken in de spiegel naast de docentenkamer zou de directrice zich kunnen bedenken en erop staan dat er iemand met haar meeloopt.
Daarom hoopt ze dat ze een andere spiegel vindt, en voordat ze de Garibaldistraat in loopt, slaat ze af naar de gemeentelijke begraafplaats, waar de grootmoeder van haar moeder begraven ligt, die overleden is voordat haar verteld kon worden dat haar kleindochter joods was geworden.
Met gebogen hoofd en een ernstig gezicht sluit ze zich aan bij een groep rouwenden die tussen de rijen kruisen doorloopt, en gaat met hen een kapelletje binnen. Daar glipt ze, bij het geluid van het requiemgebed, naar de toiletten in de hoop dat er ook op een christelijke begraafplaats een spiegel is waarin een levend mens zichzelf kan bekijken.
Weliswaar verdwijnen de krullen onder de rare baret, maar haar gezicht krijgt er iets schattig ondeugends door. In dat geval kan ze zo blijven doorlopen totdat ze bij grootvader is.
En ze loopt terug naar de Garibaldistraat en gaat de banketbakkerij binnen, waar al een kersverse kerstboom in de etalage staat. De verkoopster, die Rachele met haar naam aanspreekt, snijdt een plakje van het kerstbrood af – het kleine zusje van de panettone in de docentenkamer.
En nadat het gouden plakje ook nog versierd is, op verzoek van het meisje, met een krans van mascarponecrème, trekt Rachele zich terug in een hoekje bij een toonbank en brengt haar angst tot bedaren.
Door de ruit ziet ze van een afstand de torens van de kathedraal, die haar tot vuurtoren dienen op weg naar grootvader. En terwijl ze knipoogt naar de ondeugende gestalte die weerspiegeld wordt in het glas, bereikt de stem van juffrouw Emilia haar oren, die zichzelf komt troosten bij de banketbakker, op haar laatste lesdag, nadat haar collega’s zelfs geen kruimel van het kerstbrood voor haar hebben achtergelaten in de docentenkamer.
De leerlinge duikt ter plekke ineen, om te voorkomen dat de lerares haar ziet. Ze heeft geen energie en geen tijd om te huilen om enig personage in enig boek, want wie weet moet ze binnenkort wel huilen om iemand die niet de kans heeft gekregen in een boek terecht te komen.
Ze likt snel de restjes crème van haar lippen en loopt naar de gang die leidt naar de toiletten, in de hoop dat de bakkerij nog een uitgang heeft.
Maar als ze de laatste deur openduwt, bevindt ze zich tot haar verbazing in een grote keuken, die niet past bij de kleine banketbakkerszaak. Voor een rij bakovens staan tafels met bakvormen waarin naakte, bleke broodjes in verschillende vormen en groottes wachten om gebakken te worden, en het warme, geurige geroezemoes in de ruimte roept om een vervolg op de plak kerstbrood die net verorberd is.
– Wat zoek je hier, meisje? Vanachter een van de ovens duikt een kleine man op, bijna een dwerg, wiens witte koksmuts lijkt op die van de rabbijn die door de synagoge loopt met de torarol in zijn armen.
– Niks, meneer, ik dacht alleen dat u misschien nog wel een overtollig broodje had.
En de bakker, met haren en een snor die wit zijn van het meel, kijkt het meisje onderzoekend aan, dat te oordelen aan haar jas en laarzen van goeden huize is en helemaal geen overtollig broodje nodig heeft.
Nee, we hebben hier geen overtollig broodje, zegt hij glimlachend, maar misschien is er voor u, jongedame, nog wel een niet-overtollig broodje. En hij doet een van de ovendeuren open en haalt behendig een al gebruind hoopje deeg uit de oven, stopt het in een zakje en waarschuwt: je moet het wel laten afkoelen.
Rachele drukt het gloeiend hete zakje tegen haar hart, en uit vertrouwen in de vrijgevige man, die maar iets groter is dan zijzelf, maar door zijn menselijkheid zou kunnen worden toegevoegd aan de personages van De Amicis, informeert ze of de keuken toevallig ook een deur naar buiten heeft. Want ze is bang dat haar oude lerares, die naast de uitgang aan de voorkant zit, haar zal proberen te achtervolgen.
– Waarom? Omdat je weggelopen bent uit de les?
– Ik ben niet weggelopen, ik ben vertrokken. De directrice had me gezegd dat ik naar het kantoor van grootvader moest gaan, omdat mijn vader en moeder nog in het ziekenhuis in Venetië waren.
– De bakker neemt haar zachtjes bij de hand en leidt haar tussen de ovens, zakken meel en eierdozen door naar een met meel bestoven trap, en daarvandaan dalen ze, met een knarsende goederenlift, af naar een achteruitgang die uitkijkt op de resten van de oude stadsmuur. Hier zal geen lerares meer voor je op de loer liggen – maar weet je hoe je hiervandaan bij je grootvader komt?
En weliswaar is ze in de war door de abrupte overgang van een chique straat naar de overblijfselen van een oude stadsmuur, maar ze weet zeker dat ze de weg kan vinden, als ze tenminste de drie torens kan zien, die nu verdwenen zijn. Daarom vraagt ze de bakker of hij haar de weg kan aanwijzen die naar de grote kathedraal leidt.
– Welke bedoel je?
Rachele staat versteld van de mogelijkheid dat er in haar stad meerdere grote kathedralen kunnen zijn, en als de bakker een aantal namen opnoemt, en ze alleen maar weet dat die van haar drie torens heeft, begrijpt de bakker dat ze de Basilica di Sant’Antonio bedoelt.
In dat geval, zegt hij, hoef je niet terug te gaan naar de Corso Garibaldi, blijf langs de Romeinse muur lopen, en na ongeveer driehonderd meter, bij het klooster van Santa Maria, hoef je alleen maar naar de lucht te kijken en de torens komen weer terug.
Alle drie? vraagt ze met een glimlach. Ja, alle drie, want die torens gaan niet graag bij elkaar vandaan. En de bakker begint al een zwak te krijgen voor de jonge leerlinge die een militaire baret draagt en lijkt op een verdwaalde soldate. En voordat hij afscheid van haar neemt, raadt hij haar aan kracht op te doen uit het niet-overtollige broodje, en ze haalt het uit het zakje en bijt erin, en hoewel het rauw en warm smaakt, want het is nog niet afgebakken, prijst ze de smaak.
En aangezien de regen is gestopt, zet ze de baret af en verpakt er het restant van het broodje in, schudt met haar krullen en vraagt aan de bakker, die moeilijk afscheid van haar kan nemen, of hij de baret met het restant van het broodje in haar schooltas op haar rug wil stoppen.’
Lees verder in
De enige dochter | Abraham Yehoshua | vertaald door Hilde Pach | ISBN 9789028452930 | € 22,99 | uitgeverij Wereldbibliotheek | koop De enige dochter bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com (ook beschikbaar als e-book)