Download de gratis Ciao tutti app voor nog meer tips

Winter in de Abruzzen – een fragment uit Kleine deugden van Natalia Ginzburg

Natalia Ginzburg (Palermo, 1916 – Rome, 1991) is een van onze favoriete Italiaanse schrijfsters. Niet alleen vanwege haar schrijfstijl, maar ook en vooral vanwege de onderwerpen die Ginzburg aansnijdt.

Want terwijl ze wordt achtervolgd door het fascisme, richt ze haar blik op dat wat ons leven vorm en inhoud geeft: vriendschappen, relaties en het ouderschap.

Van versleten schoenen tot gehaktballen

In de essaybundel De kleine deugden tekende ze elf portretten over het leven op, waarin bekende voorwerpen en ervaringen – versleten schoenen, spaarpotten, gehaktballen, kindertijd, stilte – worden getransformeerd tot onderwerpen van grote betekenis.

Winter in Abruzzen

We delen een fragment uit De kleine deugden, met de titel Winter in Abruzzen:

‘In de Abruzzen zijn maar twee seizoenen: de zomer en de winter. De lente is sneeuwerig en winderig als de winter, en de herfst is heet en helder als de zomer.

De zomer begint in juni en eindigt in november. De lange zonnige dagen op de lage, droge heuvels, het gele stof op de weg en de buikloop van de kinderen eindigen en de winter begint. Men leeft dan niet meer buiten: de kinderen op blote voeten verdwijnen van de kerktrappen.

In het betreffende dorp waren bijna alle mannen na de laatste oogsten verdwenen: ze gingen werken in Terni, Sulmona, Rome. Dit was een dorp van metselaars: en sommige huizen waren sierlijk gebouwd met terrassen en zuiltjes als kleine villa’s, en gek genoeg vond je, als je er binnenging, grote donkere keukens met hammen aan het plafond en grote grauwe, lege ruimten.

In de keukens brandde het vuur en er waren verschillende vuren, er waren grote vuren met blokken eikenhout, vuren van twijgen en bladeren, vuren van gesprokkeld hout. Met een blik op het brandende vuur kon je zo vaststellen wie arm en wie rijk was, beter dan met een blik op de huizen en de mensen, de kleding en de schoenen, die bij iedereen op hetzelfde neerkwamen.

Eenmaal in het betreffende dorp leken me de eerste tijd alle koppen hetzelfde, alle vrouwen leken op elkaar, rijk en arm, jong en oud. Bijna allemaal waren ze tandeloos; daar verliezen de vrouwen op hun dertigste hun gebit, door hard werken en slechte voeding, door al die bevallingen en borstvoedingen.

Maar toen begon ik langzaamaan verschil te zien tussen Vincenzina en Secondina, tussen Annunziata en Addolorata, en begon ik ieder huis te bezoeken en me aan die verschillende vuren te warmen.

Als de eerste sneeuw begon te vallen, maakte er zich een lome treurnis van ons meester. Het was voor ons een ballingschap: onze stad lag ver weg en ver weg waren de boeken, de vrienden, de verschillende, veranderlijke wederwaardigheden van een echt bestaan.

We staken onze groene kachel aan, met de langgerekte buis dwars over het plafond: we kwamen allemaal bijeen in de ruimte met de kachel, en daar werd gekookt en gegeten, mijn man schreef aan de grote ovale tafel, de kinderen spreidden hun speelgoed uit op de vloer.

Op het plafond van de kamer stond een adelaar geschilderd: en ik keek naar de adelaar en bedacht dat dat de ballingschap was. De ballingschap was de adelaar, was de groene snorrende kachel, was het weidse, stille platteland en de roerloze sneeuw. Om vijf uur beierden de klokken van de Santa Maria-kerk en gingen de vrouwen naar het lof, met hun donkere sjaal en rode gezicht.

Elke avond maakten mijn man en ik een wandeling: elke avond liepen we arm in arm in de sneeuw. De huizen langs de straat werden bewoond door bekende, vriendelijke mensen: en iedereen verscheen in de deur en zei: ‘Gegroet.’ Soms vroeg iemand: ‘Wanneer gaan jullie terug naar je huis?’ Mijn man zei dan: ‘Als de oorlog afgelopen is.’ ‘En wanneer is die oorlog afgelopen? Jij, die alles weet en professor bent, wanneer is die afgelopen?’

Ze noemden mijn man ‘de professor’, omdat ze zijn naam niet konden uitspreken, en ze kwamen van heinde en ver om hem over de meest uiteenlopende zaken te raadplegen, over de beste tijd om je tanden te laten trekken, over subsidies van de gemeente en over belastingen en heffingen.

’s Winters overleden er ouderen aan longontsteking, de klokken van de Santa Maria luidden de dood en Domenico Orecchia, de timmerman, maakte de kist. Een vrouw werd krankzinnig en werd naar de inrichting van Collemaggio gebracht, en het dorp raakte er niet over uitgepraat. Het was een jonge, schone vrouw, de schoonste van heel het dorp: ze zeiden dat het was gekomen door al dat schoonmaken.

Bij Gigetto di Calcedonio werd een meisjestweeling geboren met al een jongenstweeling in huis, en hij maakte veel stampij op het gemeentehuis omdat ze niet over de brug kwamen met subsidie, terwijl hij heel wat roeden land bezat en een moestuin zo groot als zeven steden.

Rosa, de schoolconciërge, werd door een buurvrouw in haar oog gespuugd, en zij liep rond met een omzwachteld oog om de schadevergoeding op te strijken. ‘Gevoelig is ons oog, het spuug is net als loog,’ legde ze uit. En ook daar raakte men niet over uitgepraat, totdat er niets meer over te zeggen viel.

Met de dag nam bij ons het heimwee toe. Soms was het zelfs prettig, als een teder, licht bedwelmend gezelschap. Er kwamen brieven uit onze stad, met berichten over huwelijk en dood waar wij van buitengesloten waren.

Soms werd het heimwee scherp en bitter, en werd het haat: wij haatten dan Domenico Orecchia, Gigetto di Calcedonio, Annunziatina, de klokken van de Santa Maria. Maar het was een haat die we verborgen hielden, want we vonden hem onterecht: en bij ons was het altijd de zoete inval, deze kwam om hulp vragen en gene kwam die aanbieden.

Soms kwam het naaistertje bij ons pasta maken. Ze deed een poetsdoek om haar middel en klutste de eieren, en ze stuurde Crocetta eropuit om iemand in het dorp te zoeken die ons een flinke kookpot kon lenen.

Haar rode gezicht stond aandachtig en haar ogen glansden heerszuchtig. Ze zou het huis nog in de fik steken voor een goed gelukte pasta. Haar jurk en haar werden wit van het meel en op de ovale tafel, waaraan mijn man zat te schrijven, werd de pasta neergevlijd.’

Lees verder in

De kleine deugden | Natalia Ginzburg | vertaald door Jan van der Haar (originele titel: Le piccole virtù) | ISBN 9789038812236 | € 21,99 | uitgeverij Nijgh & Van Ditmar | bestel De kleine deugden bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com

Ontdek onze digitale reisgidsen voor nóg meer tips

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *