In 1994 wandelt een man over de Alta Via, een hooggelegen pad dat de Franse grens met de baai van Lerici in Italië verbindt. Onderweg stopt hij in een afgelegen dorpje, een plek die hij vervolgens niet meer uit zijn hoofd kan krijgen. Enige tijd later schrijft hij in een brief: ‘Ik heb een bouwval gekocht in de bergen van Ligurië. Je zou het hier naar je zin hebben.’
De geadresseerde is Julia Blackburn, die met deze man, de Nederlandse kunstenaar Herman Makkink, trouwt. In 1999 verhuist ze naar het dorpje, waar ze niet alleen een nieuw huis aantreft, maar vooral ook een onbekende manier van leven.
Ze ontmoet haar buren, de winkeleigenaresse Nanda, de schapenherder Giovanni en de postbode Nella. Langzamerhand vormt ze zich een beeld van het dorpje waar ze terecht is gekomen, waar de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog nog altijd pijnlijk aanwezig zijn.
In Smalle paden schetst Julia Blackburn een prachtig beeld van een eeuwenoud dorp en zijn bewoners. Het is een sprankelend geschreven verslag van een schrijfster die het avontuur van een nieuw leven aangaat.
Een fragment uit Smalle paden
‘Bijna een generatie lang hadden Herman en ik ieder ons eigen leven geleid. We ontmoetten elkaar voor het eerst in 1966, toen ik achttien was en hij negenentwintig. Vijf jaar later gingen we zoals dat heet definitief uit elkaar, na een heleboel heibel en toestanden.
Hij woonde in Nederland en ik woonde in Engeland en we hielden wel contact, maar heel sporadisch, en de zeldzame keren dat we elkaar troffen stonden er andere mensen om ons heen en fladderden en schoten er aan alle kanten gesprekken voorbij.
Toen stuurde hij me in 1995 een ansichtkaart: een schilderij van een oud, vervallen huisje met rook uit de schoorsteen en een glimlachende vrouw in de tuin. ‘Ik heb zojuist een bouwval gekocht in de bergen van Ligurië,’ schreef hij. ‘Jou zou het hier wel bevallen: een mengeling van Noord-Wales en de westkust van Majorca.’
‘Klinkt goed,’ antwoordde ik, en in mijn verbeelding riep ik een landschap op waarin grijze presbyteriaanse kerkjes en natte schapen in een koude bries in gezelschap verkeerden van katholieke kapelletjes en op kalkrotsen zonnebadende hagedissen onder een blauwe lucht. Ik plakte de kaart in een fotoalbum zonder me af te vragen waarom.
In de herfst van 1998 volgde er weer een kaart. Een vreemd, felgekleurd schilderij van een kerk in een plaatsje waar ik nog nooit van had gehoord.
Hij schreef dat hij net terug was van een wandeltocht over de grens naar Frankrijk – waar hij de kaart had gekocht – en dat zijn bouwval nu een huis was, twee kleine huisjes om precies te zijn, met genoeg plaats voor gasten zolang ze zich niet stoorden aan zwartglimmende schorpioenen, harige duizendpoten en nauwelijks een vlak stukje grond om op te staan. Ik bedankte hem voor de kaart, schreef dat de afbeelding me erg aansprak en plakte hem in het album naast de vorige.
En daarna spraken we elkaar over de telefoon en in februari 1999 ontmoetten we elkaar kort, en telkens hadden we elkaar zoveel te zeggen en viel er zoveel meer te vertellen dat hij lachte en vroeg of ik het leuk zou vinden om hem te komen opzoeken in de bergen.
Dus kocht ik een paar bergschoenen en ’s ochtends op 5 april haalde hij me af van het vliegveld van Nice, en zijn hondje deed een welkomstdansje alsof ook zij en ik oude vrienden waren.
Hij was veranderd natuurlijk: grijze krullen in plaats van zwarte, een beetje kaal boven op zijn hoofd en diepere lijnen in zijn gezicht. Maar het beeld van de jonge man en de oude man bleven over elkaar heen schuiven en we leken de draad weer op te pakken waar we hem hadden afgebroken, alsof we nooit uit elkaar waren geweest.
Het was al donker toen we vanuit Frankrijk de grens met Italië overstaken, dus ik zag bijna niets toen de auto de moeizame tocht door de vallei naar boven begon.
Na een poosje passeerden we een rijtje door een paar straatlantaarns verlichte huizen, vervolgens sloegen we bij een oorlogsmonument abrupt rechtsaf en na welgeteld negen haarspeldbochten kwamen we op een smalle onverharde weg, waar de takken van olijfbomen langs de auto veegden. We stopten en met behulp van een zaklantaarn kon ik de silhouetten onderscheiden van twee kleine huizen naast elkaar op een steile helling, geheel afgezonderd in het midden van een zwarte leegte.’
Lees meer over Julia’s ervaringen in
Smalle paden | Julia Blackburn | vertaald door Saskia van der Lingen & Caroline Meijer | ISBN 9789023466192 | uitgeverij De Bezige Bij | bestel Smalle paden via deze link bij bol.com
Meteen besteld via Bol.com. 2e hands en good as new. Ciao Suzanne
Het dorpje waar ze wonen heet : Molini di Triora