Jhumpa Lahiri koos Rome als de achtergrond voor Romeinse verhalen, een bundel met negen subtiele, groots geobserveerde verhalen, waarvan sommige de sfeer van een roman ademen.
Getekend door een omgeving die tegelijkertijd gastvrij als vijandig is, beleven de personages in Romeinse verhalen soms plotselinge momenten van zaligheid, maar ook gewelddadige tegenslagen.
De thema’s van de verhalen zijn onder meer ontworteling, ontheemd zijn, de zoektocht naar een identiteit en een thuis, het gevoel dat je een vreemdeling bent en alleen, maar juist daarom strijdbaar en vitaal.
Een fragment uit Romeinse verhalen
‘Ik doe alsof ik ze niet in de gaten hou, alsof ik discreet ben. Ik ben bezig met het huishouden, sproei de tuin, maar onwillekeurig krijg ik hun blijdschap mee, hun enthousiasme over het feit dat ze hier zijn.
Ik hoor de stemmen van de meisjes die over het gras rennen, ik leer hoe ze heten. Aangezien de gasten de neiging hebben voortdurend de schuifdeur open te laten, luister ik naar wat de ouders tegen elkaar zeggen terwijl ze het huis opruimen, terwijl ze de koffers uitpakken en besluiten wat ze als lunch zullen eten.
Het huisje van mijn familie, achter een hoge heg die een kleine visuele barrière vormt, staat maar een paar meter verderop. Jarenlang was ons huis niet meer dan één kamertje dat als keuken en slaapkamer fungeerde voor ons drieën.
Toen ik dertien was, twee jaar geleden, begon mijn moeder voor die oude man te werken, en toen mijn ouders genoeg gespaard hadden vroegen ze aan de eigenaar of ze een kamertje voor mij mochten aanbouwen; ’s nachts komen daar dikke hagedissen tevoorschijn uit de spleten tussen de muren en het plafond.
Mijn vader is de beheerder van dit landgoed. Hij doet het onderhoud van het grote huis, hakt het brandhout, bewerkt de akkers en de wijngaarden. Hij verzorgt de paarden, waar de eigenaar een groot liefhebber van is.
De eigenaar van het huis woont in het buitenland, maar hij is geen buitenlander zoals wij. Hij komt hier af en toe. Hij komt in zijn eentje, hij heeft geen gezin. Overdag gaat hij paardrijden, ’s avonds leest hij boeken bij de open haard, en dan vertrekt hij weer.
Gedurende het jaar zijn er maar heel weinig gasten die zijn huis huren. Het is hier ’s winters ijskoud en in de lente regent het veel. Van september tot eind juni brengt mijn vader me ’s ochtends met de auto naar mijn school, waar ik me anders voel, waar ik me niet gemakkelijk onder de anderen meng, waar ik op niemand lijk.
De meisjes van dit gezin lijken heel erg op elkaar. Je ziet direct dat ze zusjes zijn. Ze hebben meteen allebei dezelfde bikini aangetrokken om straks naar zee te gaan, zo’n twintig kilometer hiervandaan. Ook de moeder lijkt nog een jonge meid, ze is klein, slank. Ze heeft lang loshangend haar, tengere schouders. Ze loopt op blote voeten door het gras, ook al waarschuwt haar man haar en zegt hij (terecht) dat er stekelvarkens, horzels, slangen zouden kunnen zitten.
Binnen een paar uur is het alsof ze hier altijd al woonden. De spullen die ze hebben meegebracht voor een weekje weg slingeren overal rond: boeken, tijdschriften, een laptop, poppen, vesten, kleurpotloden, tekenblokken, rubberen slippers, zonnebrandcrèmes.
Tijdens de lunch hoor ik de vorken op de borden tikken, ik merk het elke keer als een van hen een glas op tafel zet. Ik vang de trage draad van hun gesprek op, het gepruttel en het aroma van het koffiepotje, de rook van een sigaret.
Na het eten vraagt de vader aan een van de meisjes of ze zijn zonnebril voor hem wil pakken. Langdurig bestudeert hij een plattegrond. Hij noemt de stadjes in de buurt die hij wil bezichtigen, de archeologische vindplaatsen, de opgravingen. De moeder interesseert het niet. Ze zegt dat dit de enige week van het jaar is zonder afspraken, taken, verplichtingen.
Later gaat hij met de meisjes naar zee. Hij vraagt me voor vertrek hoelang je erover doet, wat het beste strand is. Hij vraagt hoe de vooruitzichten zijn deze week en ik zeg dat het over een paar dagen echt heet wordt.
De moeder blijft thuis. Ze heeft evengoed haar bikini aangedaan om te zonnen. Ze gaat op een ligstoel liggen. Ik neem aan dat ze wil rusten, maar als ik de was ga ophangen zie ik dat ze aan het schrijven is. Ze schrijft met de hand op een notitieblokje dat ze op haar schoot heeft.
Af en toe kijkt ze op en tuurt ze naar het landschap om haar heen. Ze staart naar de verschillende tinten groen van het gazon, de heuvels en het bos in de verte. Het felle blauw van de hemel, het geel van het hooi. Het verkleurde hek en het lage stenen muurtje dat het terrein omzoomt. Ze kijkt naar alles wat ik elke dag zie. En toch vraag ik me af wat zij extra ziet.
Tegen zonsondergang trekken ze truien en lange broeken aan om niet te worden gestoken door de muggen. Na het strand hebben de vader en de meisjes een warme douche genomen, waardoor ze nu nog nat haar hebben.
De meisjes vertellen hun moeder over het uitstapje: het zand was bloedheet, het water een beetje troebel, de golven waren mild, teleurstellend. Ze maken met z’n allen een wandelingetje. Ze nemen een kijkje bij de paarden, de ezels, een everzwijn in het varkenskot achter de stallen. Ze nemen een kijkje bij de schaapskudde die elke dag rond deze tijd voor het huis langskomt en een paar minuten lang het autoverkeer op de stoffige weg blokkeert.
De vader neemt vrijwel voortdurend foto’s met zijn mobiel. Hij wijst de meisjes op de pruimenboompjes, de vijgen, de olijfbomen. Hij zegt dat vruchten die recht van de boom worden geplukt heel anders smaken, naar het buitenleven, de zon.
Op de patio trekken de ouders een fles wijn open, proeven een kaasje, de honing uit deze streek. Ze bewonderen het fonkelende landschap, verwonderen zich over de massieve, lichtgevende wolken. De kleur van granaatappels in oktober.
De avond valt. Ze luisteren naar de roep van de kikkers, de krekels, het ruisen van de wind. Ondanks het briesje besluiten ze buiten te eten om van dat licht te kunnen genieten.
Mijn vader en ik eten binnen, in stilte. Hij kijkt zelden op tijdens de maaltijd. Zonder mijn moeder wordt er geen gesprek gevoerd aan tafel. Gewoonlijk is zij degene die praat tijdens het eten.
Mijn moeder heeft een hekel aan deze plek, aan dit land. Zij komt, samen met mijn vader, van nog veel verder dan iedereen die hier vakantie komt vieren. Ze haat het leven in het buitengebied, te midden van het niets. Ze zegt dat je hier geen fatsoenlijke mensen hebt, dat de mensen van hier gesloten zijn.
Ik mis haar geklaag niet. Ik luister niet graag naar haar, ook al vrees ik dat ze gelijk heeft. Soms, als ze te veel zeurt, gaat mijn vader in de auto slapen in plaats van bij haar in bed.
Na het eten dwalen de meisjes rond langs het veld, achter de hagedissen aan. Ze spelen met hun zaklampen. De ouders blijven op de bank zitten, kijkend naar de sterrenhemel, de diepe duisternis.
De moeder drinkt warm water met citroen, de vader een bodempje grappa. Ze zeggen dat je hier niets anders nodig hebt, dat zelfs de lucht hier anders is, een zuiverende lucht. Wat heerlijk, zeggen ze, om hier zo samen te zijn, ver weg van alles.’
Lees verder in
Romeinse verhalen | Jhumpa Lahiri | vertaald door Manon Smits (oorspronkelijke titel: Racconti romani) | ISBN 9789025474102 | € 22,99 | uitgeverij Atlas Contact | bestel Romeinse verhalen bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com (ook beschikbaar als e-book)
Jhumpa Lahiri debuteerde met de verhalenbundel Een tijdelijk ongemak, die met de Pulitzerprijs werd bekroond. Andere aanraders van haar hand zijn Met andere woorden en Waar ik nu ben.