Download de gratis Ciao tutti app voor nog meer tips

Een man van weinig woorden – het uitzonderlijke verhaal van Lorenzo Perrone, die het leven van Primo Levi redde in Auschwitz

Het is een van de indrukwekkendste boeken die we ooit lazen, Se questo è un uomo van Primo Levi, in het Nederlands vertaald als Is dit een mens.

Net zo indrukwekkend is Een man van weinig woorden, het historische relaas over de bijzondere vriendschap tussen Primo Levi en Lorenzo Perrone maar vooral een hoopvolle boodschap over wat het betekent om medemenselijk te zijn in tijden van oorlog.

Een bescheiden held

Lorenzo Perrone werkte in Auschwitz in opdracht van een Italiaans bedrijf als metselaar toen hij Primo Levi ontmoette, die er werd ingezet als dwangarbeider.

Ondanks de gevaarlijke omstandigheden hielp Perrone Levi door hem voedsel te brengen en brieven naar zijn familie te smokkelen, wat streng verboden was. Mede dankzij Perrone overleefde Levi het kamp.

Na de oorlog hielden de mannen contact. Levi noemde om zijn vriend te eren zijn eigen kinderen Renzo en Lorenza, en toen Lorenzo aan lager wal raakte en overleed, sprak Levi op zijn begrafenis.

Miljoenen mensen kennen het werk van Primo Levi, een schrijver van internationale statuur, maar dit boek laat ons op een andere manier met Levi, zijn werk én Lorenzo, kennismaken, een held op zijn eigen bescheiden manier.

Een fragment uit Een man van weinig woorden

Namens uitgeverij Meulenhoff mogen we een fragment uit Een man van weinig woorden delen:

‘Toen hij gevangene 174 517 leerde kennen, was Lorenzo een muur aan het optrekken, samen met een collega van hetzelfde bedrijf, ook een Italiaan, en zoals te verwachten, ondanks of misschien juist dankzij de slagen die het leven hem had toegebracht, daar hebben we het nog wel over, maakte hij ook daar de muren ‘recht, stevig, met alle stenen op de juiste plaats en zo veel specie als er nodig was; niet uit slaafse gehoorzaamheid, maar uit beroepseer’, zo schrijft Primo Levi in De verdronkenen en de geredden.

Toen hij die magere Turijner voor het eerst zag, vroeg Lorenzo uit Burgué, de oude wijk in Fossano, zich niet af voor wie of wat hij zwoegde als een muilezel: de geallieerden hadden net hun bommen laten vallen op dat ‘onafzienbare doolhof van ijzer, cement, modder en rook’ waaruit de Buna-Werke bestonden, het grootse project van Interessen-Gemeinschaft Farbenindustrie AG – beter bekend als I.G. Farben – dat in Monowitz was opgericht, op zes kilometer van Auschwitz I.

Slalommend tussen de kalkbrokken, die knerpten onder zijn leren werkschoenen, had Lorenzo zich bij zijn maat en landgenoot gevoegd in de buurt van de kostbaarste machines om deze met hoge en stevige bakstenen muren te beschermen, zonder zich daarbij al te veel in te spannen.

Zwijgend legde hij vanaf een steiger steen op steen, en de gevangene met het nummer 174 517 op zijn linkerarm getatoeëerd, later zou hij horen dat de man Primo heette, een bleke Häftling, een bijna onzichtbare dwangarbeider die grauw zag van de honger, stond beneden, en op een gegeven moment had Lorenzo hem in het Duits gewaarschuwd ‘dat de mortel bijna op was’ en dat hij dus ‘een emmer naar boven moest brengen’.

Dat scharminkel van vierentwintig, niet meer dan een nummer, had zijn benen gespreid, met beide handen het hengsel vastgepakt en de emmer opgetild, er een zwaai aan gegeven, zodat hij van de slingerkracht kon profiteren om de last naar voren te zwiepen en op zijn schouder te zetten. Het resultaat was ronduit bedroevend: de emmer was weer op de grond gevallen en de helft van de mortel was eruit gelopen.

Lorenzo was niet in de lach geschoten, maar had acht woorden gezegd, de eerste woorden van de kern van dit verhaal, die begrijpelijkerwijs nog urenlang in Primo’s hoofd zouden nagalmen op die dag aan het begin van de zomer van 1944, waarschijnlijk ergens tussen 16 en 21 juni, dagen waarop de alarmklokken luidden in het westelijk deel van Opper-Silezië, dat in de maanden daarna stelselmatig zou worden gebombardeerd in steeds heftiger luchtaanvallen.

‘Ja, wat wou je anders, met zulke mensen,’ had Lorenzo gezegd, terwijl hij aanstalten maakte om van de steiger te klimmen en af te dalen naar het niveau van de gemorste mortel, al aan het uitharden tussen de kalkbrokken op het bouwterrein, dat werd geteisterd door de geallieerde bommen die het industriële complex troffen, maar de vergassingsdood voor de gevangenen niet wisten te voorkomen.

Vanuit de lucht maakten de piloten daarna wat foto’s van ‘planeet Auschwitz’. Waar doelde hij op met dat ‘met zulke mensen’? Bedoelde hij ‘de slaven van de slaven’, ‘de laagste trede’ in de hiërarchie van Monowitz, of bedoelde hij stadslui, die niet in staat waren een emmer mortel vast te houden, die bevoorrecht waren geweest tot aan de poort van die wereld op haar kop en die daar en dan de laatsten van de laatsten werden?

Hoe je dit zinnetje ook interpreteert, er klinkt minachting in door, of medelijden: en het is Levi zelf die het ons vertelt. Tegelijkertijd zorgt het ook voor een soort kortsluiting, want wie weet hoe vaak, en ik vermoed heel vaak, Lorenzo zelf die woorden te horen had gekregen. Lorenzo was, zoals we zullen zien, een armoedzaaier, een dronkaard en een vechtersbaas.

Hij zal vast goed in zijn werk zijn geweest, maar ‘zulke mensen’ zijn nu eenmaal niet te vertrouwen. Je buit ze uit, tot zo rond de veertig hun kracht en concentratie begint af te nemen en dan, als ze niet meer van nut zijn, dank je ze af.

Hoe het ook zij, het was niet bepaald een geslaagd eerste contact tussen de twee, gezien de puinhoop die sjouwer 174 517 had veroorzaakt. Primo Levi had Lorenzo’s belangstelling gewekt door zijn merkwaardige reactie toen hij na dat norse bevel in steenkolenduits Italiaans had horen spreken, en dan ook nog met een onmiskenbaar Piemontees accent.

Het zorgde voor een opening in die soort hypnose die ieder mens op zijn plaats vastnagelde in dat absurd groteske universum van het Lager. Lorenzo had die ongeschoolde arbeider herkend als een van zijn eigen mensen, meer was voor hem niet nodig, hoewel dat in negen van de tien gevallen helemaal niet genoeg was.

Ondanks het feit dat ook geïnterneerden van andere nationaliteiten kans hadden gezien contact te leggen met de buitenwereld, bijvoorbeeld via dwangarbeiders van de Franse verplichte arbeidsdienst, toch waren de slaven voor de civielen – en daar viel uiteraard ook Lorenzo onder – ‘de onaanraakbaren’.

En dat moesten ze blijven, ongeacht de omstandigheden: ‘De civielen denken, min of meer bewust en met alle nuances die tussen minachting en medelijden liggen, dat als wij tot zo’n leven veroordeeld zijn, als men dit van ons heeft gemaakt, we ons ergens schuldig moeten hebben gemaakt aan een geheimzinnige en verschrikkelijke schuld,’ zou Primo Levi melden.’

Lees verder in

Een man van weinig woorden | Carlo Greppi | vertaald door Hilda Schraa | ISBN 9789029098885 | € 24,99 | uitgeverij Meulenhoff | koop Een man van weinig woorden bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com (ook beschikbaar als e-book)

Ontdek onze digitale reisgidsen voor nóg meer tips

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *