In 2012 is het vijfentwintig jaar geleden dat Primo Levi door een ongelukkige val in zijn trappenhuis om het leven kwam. De SLAU (Stichting Literaire Activiteiten Utrecht) eert deze literaire meester met de vertoning van La Tregua (Het respijt, 1997), de verfilming door Francesco Rosi van het tweede deel uit De Getuigenissen-trilogie.
‘Het eerste boek van Levi, Se questo è un uomo (Is dit een mens, 1947), is een waar literair meesterwerk waarmee Levi eigenhandig de getuigenissenliteratuur heeft veranderd. Door de indringende toon van zijn verslagen over zijn ervaringen in de Tweede Wereldoorlog wordt het de lezer echter nauwelijks toegestaan zich aan de literaire schoonheid ervan te verlustigen.
Het tweede deel uit De Getuigenissen verscheen in Nederland in 1966 onder de titel Het Oponthoud; de nieuwe vertaling uit 1998 heet Het respijt. Hierin vertelt Levi over de barre terugtocht van Auschwitz naar Turijn.
Op 27 januari 1945 wordt hij bevrijd, hij vertrekt in het gezelschap van Italiaanse soldaten – ex-gevangenen van Rusland – richting zijn thuisstad Turijn. Hij beschrijft de eindeloze reis per trein en te voet die hem in rondtrekkende bewegingen van Polen, via Oekraïne, Moldavië, Roemenië, Hongarije, Slowakije, Oostenrijk en Duitsland uiteindelijk na ruim negen maanden naar Turijn in thuisland Italië brengt.’
Een fragment uit Het respijt van Primo Levi
De reis van Primo Levi is ook in boekvorm te verkrijgen. We delen een fragment:
‘De eerste Russische patrouille verscheen op 27 januari 1945 tegen twaalf uur bij het kamp. Charles en ik waren de eersten die hen zagen: we waren bezig het lichaam van Sómogyi, de eerste dode van onze kamer, naar de gemeenschappelijke grafkuil te brengen. We keerden de baar om op de smerige sneeuw, omdat de kuil al vol was en er geen andere manier was om iemand te begraven: Charles nam zijn muts af, als saluut aan de levenden en de doden.
Het waren vier jonge soldaten te paard, die oplettend, met hun machinepistolen in de aanslag, de weg langs het kamp af kwamen rijden. Toen ze bij het prikkeldraad waren gekomen, hielden ze halt: ze wisselden een paar timide woorden en keken schuw, bevangen, naar de stapel verkrampte lijken, de kapotgeschoten barakken, en ons weinigen die nog leefden.
Ons leken ze wonderbaarlijk lijfelijk en reëel, bijna zwevend (de weg lag wat hoger dan het kamp) op hun reusachtige paarden, tussen het grijs van de sneeuw en het grijs van de hemel, roerloos in de vlagen vochtige wind die een dreigende voorbode was van dooi.
Het leek ons, en dat was ook zo, dat het van dood vervulde niets waarin we nu tien dagen lang als gedoofde sterren hadden rondgedoold een vast middelpunt had gekregen, een condensatiekern: vier gewapende mannen, maar die hun wapens niet tegen ons droegen; vier vredesboden, met boerse, kinderlijke gezichten onder hun zware bontmutsen.
Ze groetten niet, ze glimlachten niet: behalve door medelijden leken ze bezwaard door een verward gevoel van schroom, dat hun lippen verzegelde en hun ogen gekluisterd hield aan het schouwspel van dood en verwoesting. Dat was de schaamte die wijzelf ook zo goed kenden, de schaamte die ons na selecties overmande en alle keren dat we een schanddaad moesten bijwonen of ondergaan; de schaamte die de Duitsers niet kenden en die de gerechte voelt om het door een ander begane kwaad, omdat dat nu bestaat, onherroepelijk deel uitmaakt van de wereld van de bestaande dingen, en zijn goede wil nietig of ontoereikend is geweest en het niet heeft kunnen verhinderen.
Daarom sloeg voor ons ook het uur van de vrijheid met een zware, verstopte klank. Het vervulde ons tegelijkertijd met vreugde en een wroegend schaamtegevoel, zodat we onze gewetens en geheugens hadden willen schoonwassen van het vuil dat erin opgehoopt lag; en het vervulde ons met verdriet, omdat we voelden dat dat niet kon, dat niets ooit meer zo goed en zuiver zou zijn dat het ons verleden kon uitwissen. De tekens van het geleden onrecht zouden voor altijd in ons blijven: in de herinnering van wie erbij was, in de plaatsen waar het gebeurde, in de verhalen die we erover zouden vertellen. Omdat, en dat is het huiveringwekkende privilege van onze generatie en van mijn volk, niemand beter dan wij heeft kunnen begrijpen dat onrecht onherstelbaar is en om zich heen grijpt als een besmetting. Het is een onuitputtelijke bron van kwaad: het breekt de getroffenen naar lichaam en ziel, blust hen uit en ontmenselijkt hen; het slaat terug als schande op de onderdrukkers, leeft voort als haat in de overlevenden en woekert op duizend manieren verder, tegen ieders wil, als wraakzucht, moreel verval, negatie, moeheid, verzaking.
Die dingen, die we toen maar vaag beseften en die de meesten alleen maar voelden als een plotselinge golf van dodelijke vermoeidheid, begeleidden voor ons de vreugde van de bevrijding. Daarom liepen maar weinigen van ons de redders tegemoet, maar weinigen vielen op hun knieën en dankten God. Charles en ik bleven staan bij de kuil vol grauwe ledematen, terwijl anderen het prikkeldraad neerhaalden; en toen liepen we terug met de lege baar om onze kameraden het nieuws te brengen.’
Het respijt, over hoop en wanhoop tussen de ruïnes van het Derde Rijk, is een van Levi’s meesterwerken. Ingetogen, zonder zelfmedelijden en huiveringwekkend exact vertelt hij zijn ervaringen.
Benieuwd naar Primo Levi’s verhalen? Lees dan Is dit een mens en Het respijt, via deze link in één boek verkrijgbaar (ook als e-book).