Download de gratis Ciao tutti app voor nog meer tips

De kinderen van Villa Emma – over een Italiaans dorp dat een groep joodse kinderen wist te redden

In het boek De kinderen van Villa Emma stapt de jonge Natan in 1942 met veertig andere joodse kinderen uit de trein op het kleine station van Nonantola, in de buurt van Modena. Namens Xander Uitgevers mogen we een fragment uit deze aangrijpende, op waarheid gebaseerde roman delen.

Op de vlucht voor de nazi’s

De joodse kinderen zijn op de vlucht geslagen voor de nazi’s, een tocht die hen langs Hamburg, Wenen en Ljubljana leidde. In het Italiaanse dorpje worden ze opgevangen in een verlaten villa en eindelijk lijkt het erop dat het ergste voorbij is.

Hier zijn geen getto’s, geen gele sterren, geen nachtelijke razzia’s… Maar toch is Natan niet zo makkelijk overtuigd. De herinnering aan zijn vader, die uit huis werd gehaald door de nazi’s, staat in zijn geheugen gegrift. Bovendien mist hij zijn moeder en broertje, die hij achter moest laten. Natan probeert sterk te zijn en er het beste van te maken.

Dan slaat het noodlot opnieuw toe: de nazitroepen trekken het Italiaanse dorp binnen en de kinderen van Villa Emma moeten halsoverkop een nieuwe ontsnapping organiseren. Maar deze keer is er een heel dorp dat voor hen vecht…

Een fragment uit De kinderen van Villa Emma

‘Ik sta, de trein remt af. Uit het raampje zie ik een bord MODENA. Ik pak mijn koffer en kijk naar mijn voeten. De anderen doen hetzelfde. We wiegen samen heen en weer, en dan verliezen we ons evenwicht want hij remt ineens heel hard. Van achteren houdt een rug me overeind en ik hou Kurt tegen, die bijna valt. ‘Bedankt,’ zegt hij.

Hij hoeft me niet te bedanken, maar hij doet het toch. We reizen allemaal met dezelfde trein, allemaal samengepropt: we zijn een ketting, zonder het te willen. Het lijkt wel of ik commissaris Uroš Žun zie, en hij knikt, hier tussen ons allemaal. Ik denk aan hem wanneer Kurt me bedankt. Aan meneer Žun en hoe hij in het midden van de ketting stond. Dat is het, denk ik: ik zal aan anderen schenken om hém te bedanken.

Van het station in Modena naar de synagoge zijn het bijna negenhonderd stappen. Hoe raar het ook lijkt, Fritz telt ze. Halverwege leidt Benno hem af met een van zijn vragen en zo blijft de berekening dus een benadering: ongeveer negenhonderd stappen.

Op straat is er bijna niemand. Iedereen zit thuis te eten De weinigen die we tegenkomen blijven staan en kijken ons dan nieuwsgierig aan, en dat is niet goed. Het zou beter zijn om los te lopen, niet allemaal samen, maar Josko is er kalm onder. Hij gelooft erin en blijft maar herhalen: we zijn veilig.

Redelijk veilig. En zo lopen we door, gaan we verder, negenenveertig personen met koffers en rugtassen in een stad die verlaten is vanwege de lunch. We vallen wel op. Maar we komen zonder problemen aan.

De rabbijn ziet ons van ver komen en heft zijn armen ten hemel. Hij zegt: ‘Het is een zegen om zoveel kinderen bij elkaar te zien. Kom jongens, kom. Kom, laten we bidden.’

Alleen de helft van ons bidt echt. De rest doet alsof, uit respect. Josko is atheïst en socialist, maar hij doet netjes mee. Hij werpt ons strenge blikken toe, dat we geen grapjes mogen maken, maar hoe meer hij zijn best doet, hoe meer Leo, Hans en Jossel in de lach schieten.

Na het gebed eten we in de synagoge. Buiten is het heel druk, er lopen veel te veel mensen. De rabbijn zegt: ‘Allerlei soorten mensen, we kunnen beter binnenblijven.’ Zijn woorden glijden weg, het optimisme van Josko wankelt niet.

Maar binnen of buiten maakt op dit moment niks uit. Eten is de grootste zegen. Alles wat ik in mijn mond stop is al verdwenen voordat erop is gekauwd. De anderen hebben dat ook. Dat zie ik aan de snelheid waarmee de borden worden gevuld, dan weer leeg zijn en weer worden gevuld.

Het eten staat voor ons en zegt ons: ‘Wat er moest gebeuren is gebeurd. Wat er moest worden overwonnen is overwonnen. Alles is voorbij, er is niets meer te vrezen. En als jullie jullie buiken vol hebben, dan zullen jullie het ook weten. Rustig maar, het is afgelopen.’

We eten en we proberen het te begrijpen, ieder voor zich, in stilte. Wat ik begrijp, zelfs met mijn buik vol, is dat niets afgelopen is, niets voorbij is. Want niets gaat ooit voorbij, niet echt. Nooit.

We blijven niet lang, slechts lang genoeg om alles weg te werken en op te ruimen. En dan neemt de rabbijn afscheid van ons. ‘Veel geluk,’ zegt hij. Ook hij is ervan overtuigd dat de dingen in Italië beter zullen gaan. ‘Hier hebben jullie veel vrienden op wie jullie kunnen rekenen,’ zegt hij en hij schudt ons de hand, en deelt omhelzingen uit.

Om bij het station te komen adviseert hij om ons op te delen. We kunnen beter in kleine groepjes lopen. In Modena weten ze dat de Joden zijn aangekomen en een enkele opgewonden fascist zit er altijd wel tussen. Je kunt beter voorzichtig zijn.

Een ‘opgewonden fascist’ in Italië is hetzelfde als een zwarthemd in Duitsland, niemand zegt het hardop, maar het is zo. En daarom denk ik dat de rabbijn dezelfde kronkel maakt als Josko: hij zegt dat we veilig zijn, maar hij bedoelt ‘redelijk’ veilig.

Ik hou me erbuiten, ik heb nog niet de moed om vragen te stellen, maar ik hoop dat de opgewonden fascisten in uniform rondlopen. Zoals in Duitsland. Het voordeel is klein, maar het is er, met een vijand in uniform.

We volgen het advies op van de rabbijn. We lopen een beetje uit elkaar, maar het resultaat is niet goed. Het lijkt zo alsof we met nog veel meer zijn. Maar goed, we komen zonder problemen aan bij het station. En daar gaat het om.

De trein is klein en zit niet lekker, maar hij is bijna leeg en de reis van Modena naar Nonantola is maar kort. Geen zee uit het raampje, maar een muur van bomen die dwars door het platteland gaat. Daarachter zou een hele stad kunnen liggen. Zelfs Berlijn. Ik zie lage struiken, en daarachter dan de bomen. En daarachter wat dan ook.

We zijn er. De trein stopt voor het bord NONANTOLA en wij stappen uit. We zijn met zoveel, we vullen het bankje en daarna het plein voor het station. Het dorp zou nog passen in een notendop. Het platteland eromheen niet, daar komt geen einde aan.

We gaan de straat op, en er zijn mensen bij ons die ons lijken te kennen. We hebben een vertaler. ‘Dat is onze abdij,’ zegt hij. Dat is een belangrijke kerk, hij noemt cijfers en jaartallen. ‘Dat is onze toren,’ zegt hij weer, maar van de toren begrijp ik alleen dat hij vierkant is.

Ze behandelen ons alsof we op excursie zijn en dat vind ik niet fijn. Straks zijn we daardoor minder op onze hoede. En dat is te vroeg, denk ik, we moeten blijven opletten. Ze vertellen ons dat tot een paar jaar geleden er een socialist zat opgesloten in de toren.

‘Hebben ze hem gearresteerd?’ vraagt Josko. Hij is ook socialist, dit onderwerp vindt hij interessant. ‘Nee, joh, wat nou gearresteerd,’ antwoorden ze. ‘Hij heeft zich daar zelf opgesloten. Uit protest tegen de fascisten. Hij heeft daar veertien jaar gezeten. Vanaf ’26, moet je nagaan!

Hij was een moeilijke man, hij hield van opvallen, vooral toen hij zat opgesloten natuurlijk. En toen zijn die lui erop afgegaan en hebben ze hem in elkaar geslagen. Net zolang tot hij dood was. Arme Zoboli. Er was niemand bij zijn begrafenis.’

‘Een enkele opgewonden fascist,’ zei de rabbijn van Modena. Maar zo zit het niet, het zijn er veel meer. We moeten blijven opletten. We zijn niet op excursie.’

Lees verder in

De kinderen van Villa Emma | Ivan Sciapeconi | vertaald door Irene Goes (oorspronkelijke titel 40 cappotti e un bottone) | ISBN 9789401617741 | € 21,99 | Xander Uitgevers | bestel De kinderen van Villa Emma bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com (ook beschikbaar als e-book)

Ontdek onze digitale reisgidsen voor nóg meer tips

2 reacties

  1. elke keer wordt mijn email met kans op winnen boek niet verzonden

  2. Ciao! Je deelname is hier wel binnen, dus je dingt mee!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *