Begin jaren tachtig is heel Sicilië in de ban van een plaag die stilletjes ‘de maffia’ genoemd wordt. Onder leiding van Salvatore ‘Totò’ Riina is de onderwereld volledig doorgedrongen tot het openbare leven en er heerst een angstcultuur door heel Italië.
Maar terwijl de ongebreidelde macht van de Italiaanse maffia onontkoombaar lijkt te worden, zet één man achter de schermen alles op het spel om de Cosa Nostra ten val te brengen. Zijn naam: Giovanni Falcone.
In zijn meeslepende boek De eenzaamheid van moed reconstrueert Roberto Saviano het ijzingwekkende verhaal van onderzoeksrechter Falcone en zijn jarenlange strijd tegen Totò Riina en de Italiaanse onderwereld, een strijd die hij uiteindelijk met zijn leven moest bekopen.
Symbool voor de eenzaamheid van moed
Het is het verhaal van een doodgewone man die met zijn team de machtigste criminele organisatie van zijn tijd in kaart wist te brengen, haar ideologie wist te doorgronden en haar code van zwijgen wist te doorbreken.
Op basis van een enorm aantal bronnen, procesverslagen en gesprekken met betrokkenen neemt Saviano ons mee naar het historische proces tegen de maffia en de man die het symbool werd voor de eenzaamheid van moed.
Lees alvast een fragment
‘Moet vandaag écht anders zijn dan gisteren? Dat denkt de directeur van de Spaarbank, terwijl hij Bar Dei Miracoli binnenloopt, precies tegenover de bank, en de eigenaar hem groet met een glimlach en een knikje. Ook de man achter de tapkast groet hem. ‘Directeur.’
Hij zet zijn hoed af, legt die op de tapkast en wacht op zijn gebruikelijke koffie en gebruikelijke brioche die in recordtempo arriveren, samen met een glas mineraalwater. De directeur buigt zijn hoofd en bestudeert ze nauwgezet. Beoordeelt ze.
De koffie kan ermee door. De brioche ook. Als die niet net uit de oven kwam, was het niet veel bijzonders, maar hij is lekker warm, dus is de balans toch positief. Hij is altijd blij met een positieve balans, of die nu van een concurrent is of van hemzelf.
Zodoende heeft de directeur het antwoord op zijn vraag al, terwijl hij een hap neemt van de brioche en de suikerkorreltjes proeft die op zijn tong smelten. Vandaag hoeft helemaal niet anders te zijn dan gisteren.
De directeur zet zijn hoed weer op en gaat de bar uit. Hij loopt het plein over met zijn blik naar beneden, de leren koffer bungelt aan zijn rechterhand.
Eenmaal aan de westkant van het plein, waar het begin twintigste-eeuwse gebouw van de Sicilcassa door de bogengalerij een pretentieus tintje krijgt, doet de directeur een spelletje dat hij ongeveer elke ochtend herhaalt.
Dat wil zeggen, hij probeert het verschil in centimeters te berekenen tussen de passen die hij vandaag zet om bij de ingang te komen en die hij gisteren zette. Zelfs als hij op een dag de perfectie bereikt door de voetstappen te berekenen die hij de dag tevoren achterliet, zal hij dat nooit weten. Maar het spelletje functioneert voor zover hij weet, zolang alles bij het oude blijft.
Toch is er iets anders vandaag. Als hij binnen is, nog altijd met zijn ogen naar de grond, voelt hij een paar nieuwsgierige blikken op zich gericht. Hij voelt zich bekeken. Een paar meter van zijn kantoor vandaan ziet hij twee mannen in uniform met zijn secretaresse praten. De ene leunt met zijn elleboog op het bureau en lacht naar haar. Maar zodra ze hem zien, verstrakken ze en richten zich op.
De andere, de man die niet op het bureau leunde, overhandigt hem zonder iets te zeggen een envelop.
‘Directeur,’ zegt de secretaresse, ‘de agenten zijn gekomen om een…’
‘Verzoek van de rechtbank te brengen,’ vult de kleinste van de twee aan, die nu een andere uitdrukking op zijn gezicht heeft.
De directeur pakt de envelop aan. Hij kijkt beurtelings naar zijn secretaresse en naar de fiscale politie. Hij probeert een vluchtig glimlachje, maar er verschijnt een vreemde grijns.
‘Mag ik weten waar het over gaat?’
‘Eh,’ zegt de vrouw, ‘dat vroeg ik ook, maar…’
‘Niets, directeur. Het is een brief van het Bureau Onderzoek.’
‘O, oké, en waar gaat het over?’ vraagt hij opnieuw.
Maar hij weet al precies waar het over gaat. Hij wist dat die brief vroeg of laat zou komen, in hem leefde een zwakke – maar niet te verwaarlozen – hoop dat het niet zou gebeuren. Nu is die hoop de bodem ingeslagen.
‘U moet hem lezen, directeur. Wij komen hem alleen maar afgeven. Wilt u hier uw handtekening zetten, alstublieft.’ De directeur tekent. De twee agenten van de fiscale politie die allebei een lopende rekening hebben bij de Sicilcassa schudden hem de hand en doen alsof ze hun pet afnemen, daarna verdwijnen ze door de gang. Het geluid van hun schoenen weerkaatst tegen de twee muren, terwijl de directeur en de secretaresse elkaar onzeker aankijken.
Eenmaal in zijn kantoor zet de directeur zijn hoed af en hangt die aan de kapstok achter de deur. Hij gaat aan zijn bureau zitten en opent de envelop met een briefopener. Hij bekijkt het opgevouwen papier aandachtig, laat het als een pokerspeler van de ene hand in de andere gaan.
Flirt ermee, probeert het te liefkozen met lichte tikjes van zijn vingers, ervan doordrongen dat dit papier de toekomst van deze hand zal bepalen en misschien wel van de handen die erna komen. Zijn handen trillen lichtjes. Eindelijk komt hij tot een besluit.
De inhoud van de brief is erg beknopt. Desondanks neemt hij een paar minuten om hem te lezen en te herlezen. Op een bepaalde manier is het een geruststelling dat het ook hem is overkomen.
Mensen zeggen dat de dreiging veel zwaarder weegt dan de uitvoering ervan. Vanaf dat moment bestaat de dreiging niet meer, alleen het probleem bestaat.
Het Bureau Onderzoek, onderdeel van de Rechtbank van Palermo, verzoekt ten bate van een lopend onderzoek binnen de kortst mogelijke tijd alle afzonderlijke buitenlandse valutawissels die door het kredietinstituut, waarvan u directeur bent, vanaf januari 1975 tot heden zijn verwerkt, te overhandigen aan ondergetekende, onderzoeksrechter Giovanni Falcone.
De directeur legt de brief op de stevige, mahoniehouten tafel en draait zich om naar het raam. Ook vandaag verlicht de ochtendzon het ruime vertrek dat uitziet op het plein. Hij neemt de hoorn van de telefoon rechts van hem op – links staat een andere – en drukt op een knop.
‘Bel de directeur van de Banco di Sicilia.’
Hij staart een paar minuten voor zich uit en wrijft over zijn kin, dan rinkelt de telefoon. Zijn secretaresse verbindt hem door met zijn collega.
‘Ik heb er ook een gekregen.’
‘Welkom bij de club,’ zegt de ander.
Zonder iets te zeggen legt hij de hoorn op de haak en kijkt weer voor zich uit. Meer dan een kwartier blijft hij zo in zijn eentje zitten. Niemand komt de kamer binnen, de bankmedewerkers weten dat ze hem zo vroeg in de morgen niet mogen storen, behalve voor uiterst dringende kwesties, omdat hij dan de kranten doorneemt.
Dan, als hij het gevoel heeft dat hij de zaak minstens een paar uur kan laten rusten, gaat de telefoon.
‘De directeur van de Cassa Rurale e Artigiana vraagt…’
‘Goed, geef hem maar.’
‘Heb jij er ook een gekregen?’ vraagt hij onmiddellijk. Ja, hij ook. Het lijkt erop dat het Parket in Palermo nog een stel brieven heeft verstuurd. Nu zou de lijst met banken compleet moeten zijn.
Zijn collega klinkt net zo nerveus als hijzelf, lang niet zo ontspannen als op donderdagavond, wanneer ze elkaar treffen voor een spelletje kaart. Tot zijn spijt lijkt vandaag toch een andere dag te zijn dan gisteren.’
Lees meer in
De eenzaamheid van moed | Roberto Saviano | vertaald door Wilfred Ploeg & Anne Tilleman (oorspronkelijke titel: Solo è il coraggio) | ISBN 9789000385980 | € 29,99 | uitgeverij Spectrum | bestel De eenzaamheid van moed bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com (ook verkrijgbaar als e-book)