Vroegboekkorting bij hu openair villages & campings

De dood bedriegt in Napels

De Napolitaanse schrijver Maurizio De Giovanni verraste ons afgelopen winter met het bloedstollend spannende De dood zingt in Napels, waarin de excentrieke politiecommissaris Ricciardi de moord op een bekende tenor op moet zien te lossen.

Het Napels van de jaren dertig geeft De Giovanni gelukkig genoeg inspiratie voor meer verhalen. Fans van zijn eerste boek kunnen zich verheugen op een mooie reeks. Afgelopen week verscheen het tweede boek van De Giovanni’s hand: De dood bedriegt in Napels.

Je duikt al meteen op de eerste pagina’s midden in het Napels van de jaren dertig. Dit keer onderzoekt Ricciardi de zaak van Carmela Calise, een bejaarde tarotkaartlezeres die in haar appartement is doodgeslagen. De buren willen niets loslaten, maar Ricciardi weet stukje bij beetje de feiten boven tafel te halen. Maar hoewel Ricciardi dankzij zijn onverklaarbare gave meer lijkt te weten dan alle anderen, blijft de moordzaak een groot mysterie…

Een fragment:

Op 14 april 1931, even na twee uur ’s morgens, brak in Napels de lente aan. Iets later dan normaal, en zoals altijd ingeluid door een nieuwe wind uit het zuiden, volgend op een stortbui. De eerste die het merkten waren de honden op de boerderijen op de Vomero en in de steegjes bij de haven; ze staken hun neus omhoog, snuffelden aan de lucht en sliepen verder, met een zucht.

De komst van de lente voltrok zich in stilte, terwijl de stad in ruste was, in de uren tussen het holst van de nacht en het ochtendgloren. Er werd niet om gefeest of getreurd. De lente vroeg niet om een onthaal, rekende niet op applaus. Ze nam simpelweg bezit van de straten en de pleinen. En wachtte geduldig voor dichte ramen en deuren.

Rituccia lag niet te slapen, ze deed alsof. Soms werkte dat. Dan kwam hij naast haar bed staan, keek naar haar en ging terug naar zijn slaapvliering. Dan hoorde ze het kraken van het oude bed, hoe hij zich omdraaide, en daarna zijn raspende gesnurk, dat akelige geluid dat haar als muziek in de oren klonk, vanwege de ellende die haar werd bespaard. Soms. Heel soms werd het haar gegund om te slapen.

Maar die nacht had de lente tegen het raam getikt, en zijn door goedkope wijn van de taverne verderop in de steeg verzuurde bloed aan het borrelen gebracht. Doen alsof ze sliep had geen zin. Net als alle eerdere keren dat ze haar vaders handen op haar lichaam had gevoeld dacht ze aan haar moeder. En vervloekte haar om het feit dat ze dood was.

Carmela lag te kermen in haar slaap, de artritis pookte als een gloeiende ijzeren staak in haar botten. Koud had ze het niet, want ze lag onder een dikke deken, en er stond geen vocht op de muren. Als ze wakker was geweest, in plaats van ondergedompeld in een droomloze slaap, zou de oude vrouw met trots hebben gekeken naar het bloemetjesbehang dat ze kortgeleden had laten aanbrengen. Als ze wakker was geweest, zou ze bij zichzelf hebben gedacht dat ze met al die bloemen aan de wand het voorjaar in huis had gehaald, en dat ze de komende lente met elkaar zouden wedijveren, de bloemen op het balkon en binnen. Maar aan Carmela zou de lente voorbijgaan. De bloemen niet, die zou ze wel krijgen. Alleen zou ze ze niet zien.

Emma draaide zich op haar zij. Voorzichtig, want ze wilde niet dat haar man wakker werd. Als de beweging in het wollen matras hem te vroeg uit zijn slaap zou halen, dan werd de lijst kwalen waarover die oude egoïst zich beklaagde nog langer. Ze bekeek zijn profiel in het zachte licht van de lantaarns dat door de zijden gordijnen kwam. Had ze ooit van hem gehouden? Zo ja, dan kon ze het zich niet meer herinneren.

In het donker glimlachte ze. Geen nacht meer zonder liefde, niet nog een lente zonder liefde. Haar man lag met zijn mond open, zijn haarnetje op en zijn nachthemd helemaal tot bovenaan dichtgeknoopt te slapen. Mijn god, wat haat ik die man, dacht ze.

Achter de houten planken waarmee de deur van de basso zat vergrendeld, hoorde Gaetano de muizen in de steeg. Overdag trokken ze zich terug in de putten van het nieuwe riool, op de grote en de zieke na, die door de kinderen werden opgejaagd en gedood. Maar ’s nachts hoorde hij ze sinds een week rennen. Misschien kwam het warme weer eraan.

Mamma was eindelijk in slaap gevallen. Tot een uur geleden had hij haar in haar kussen horen snikken, tot de vermoeidheid van de dag het had gewonnen. Dan had ze twee uur rust, misschien drie, en dan begon alles weer van voren af aan. Hij sliep  zelf niet; hij dacht aan wat ze hadden besloten. Ze moesten wel, want zo konden ze niet doorgaan. Hij deed zijn ogen dicht en wachtte zoals elke nacht tot het dag werd.

Attilio kon de slaap niet vatten. Die avond had hij de sterren van de hemel gespeeld, maar dat had niemand gemerkt, zoals gewoonlijk. Zoals hem ’s nachts zo vaak gebeurde voelde hij weer dat bittere gevoel van frustratie branden in zijn maag, terwijl hij in het donker een sigaret rookte. Zonder iets te zien keek hij om zich heen, maar ja, dacht hij, wat valt hier ook te zien behalve vuiligheid.

Toch wist hij iets wat hij altijd al had geweten, namelijk dat hij rijk en beroemd zou worden. Geprezen en aanbeden. Zoals die zelfingenomen zak die echt niets meer te bieden had dan hij. Laten we bij het geld beginnen. Dan komt de rest vanzelf. Dat zei mamma al toen hij klein was. Geld komt op nummer een. Een week nog, en daarna was het afgelopen met deprimerende kamers in smerige pensions.

Diep verzonken in een onrustige slaap lag Filomena te dromen. In haar droom stond ze bij de voordeur en zag ze zichzelf de straat op gaan, zoals altijd met een lange zwarte omslagdoek om haar hoofd, om haar gezicht te verbergen. Op de deur stond in grote rode letters: hoer. Gewoon zo, zonder twijfel, alsof het een achternaam was.

Ze zag zichzelf het hoofd buigen, vol schaamte, schuldig zonder schuldig te zijn. Hoer. Zonder mannen, zonder liefdes. Maar toch een hoer. In haar droom voelde ze spanning, de angst dat haar zoon het scheldwoord op de deur zou zien als hij thuiskwam. Met haar handen, die nat waren van de tranen, probeerde ze het weg te vegen, maar hoe harder ze veegde, hoe erger het werd. Haar handen waren rood. Rood van een oeroud vergrijp: dat ze mooi was.

In de eerste nacht van het nieuwe jaargetijde lag Enrica te slapen. Naast haar op het nachtkastje haar bril, een boek en een halfvol glas water. Haar kamerjas lag opgevouwen op de stoel, onder haar borduurwerk.

In het zwart van haar droom een onbekende aanraking, een vreemde geur en twee ogen die haar aanstaarden. Groene ogen. In haar slaap voelde de jonge vrouw het naderen van de lente, die het bloed aan de kook zou brengen.’

Lees verder in

De dood bedriegt in Napels | Maurizio De Giovanni | vertaald door Irene Goes | ISBN 9789401609241 | € 19,99 | Xander Uitgevers | bestel De dood bedriegt in Napels via deze link bij bol.com | ook verkrijgbaar als e-book

Download de gratis Ciao tutti app voor nog meer tips

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *