Florence, 1691. Beeldhouwer Gaetano Zummo krijgt van een van de laatst heersende De’ Medici een bijzondere opdracht: hij moet een wassen beeld creëren van de perfecte naakte vrouw.
Florence is in deze tijd een duistere stad – vol geheimen en verzwijgingen – waar alles verboden en juist daarom mogelijk is. De inwoners zijn geobsedeerd door kunst, verleiding en macht. Zummo voelt zich in deze hedonistische stad steeds onveiliger. Zijn geheimen uit het verleden achtervolgen hem en bedreigen zijn bestaan als kunstenaar.
Dan raakt hij geobsedeerd door de mysterieuze Faustina, een vrouw die haar eigen duistere achtergrond heeft en misschien wel veel gevaarlijker is dan hij ooit had kunnen vermoeden.
Verzwijging is een liefdesverhaal, een moordroman en een portret van een beroemde stad in tijden van gedwongen soberheid. Een verhaal over wat verborgen ligt en verboden wordt, maar tegelijkertijd over menselijke passie en duistere onthullingen.
Een fragment uit Verzwijging
‘Hij kwam op een novemberdag toen er een koude wind waaide en de velden doorweekt waren van de regen. Het jaar was 1701. Vanuit mijn privévertrek zag ik zijn rijtuig krakend tot stilstand komen. Het spichtige, spinachtige voertuig tekende zich zwart af tegen het rokerige blauw van de straatstenen.
De deur ging een paar centimeter open. Werd weer gesloten. Ging toen helemaal open. Hij kwam naar buiten en tastte met zijn voet behoedzaam en bijna kieskeurig naar de grond. Op dat moment besefte ik dat hij stervende was. Het verraste me. Ik bekeek hem nog aandachtiger.
Hij staarde naar de druipende kloostermuren, een tengere man in een tot de nek dichtgeknoopte donkere jas. Mijn raam bevond zich op de bovenste verdieping; hij zag me niet.
Een maand eerder had hij me een brief geschreven. U kent me niet, begon die, maar ik heb u iets van groot belang te vertellen. Ik kan dat alleen persoonlijk doen, van aangezicht tot aangezicht. Zijn handschrift was compact en hoekig, als een meidoornhaag, en hij was breedsprakiger dan nodig was. Uit nervositeit misschien? Of vanwege een gebrek aan opleiding? Dat werd me niet duidelijk.
Ik zag hem met de portier praten, die over zijn schouder naar de koetsier van het rijtuig keek. Ik zag gelatenheid in hun gezichten, misschien een spoor van spotternij. Hadden ze hetzelfde aangevoeld als ik? Misschien komt er een moment in een mensenleven dat je niet meer het vermogen hebt om aandacht af te dwingen, als de wereld je begint te negeren omdat niemand gelooft dat je er nog enig effect op hebt. Er ging een rilling door me heen en ik liep de kamer weer in.
Ik ging zitten met de bedoeling mezelf gereed te maken. Afgezien van de ring met de opaal die ik aan mijn linkerhand droeg was de kaptafel de enige concessie aan mijn ijdelheid die ik me veroorloofde, maar hij verschafte me bar weinig plezier.
De spiegel liet rimpels, wangzakken en onderkinnen zien, de bijna willekeurige schade die door jaren vol roekeloosheid en teleurstellingen was aangericht. Maar ik had in elk geval geleefd. Aan de andere kant: ik was pas zesenvijftig en ik droeg het simpele, vormeloze gewaad van een abdis. Ik, Marguerite-Louise van Orléans!
Wie had dat ooit kunnen denken? Niet de dansleraar, al zou hij mijn kostuum amusant hebben gevonden. Niet de kok, of de dichter, of de stalknecht. En zeker ook niet mijn vele minnaars, met uitzondering misschien van de groothertog van Toscane.
Al had ik hem nooit als een minnaar beschouwd. Hij was mijn echtgenoot geweest, zeker. Maar geen minnaar. Die kwalificatie had hij met zijn halfzachte prestaties niet verdiend. Maar ik was er zeker van dat hij met het besluit van de Franse koning om me naar een klooster te sturen had ingestemd. De beste plaats voor haar. Ik kon het hem horen zeggen. Dat zijn botten in de hel tot stof mogen worden verpulverd. Amen.
Ik bracht rouge aan op mijn wangen en tekende de arrogante bogen van mijn wenkbrauwen. Ook aan mijn lippen, die in de loop van de tijd minder prominent waren geworden, viel wel wat te verfraaien. Ik was halverwege toen een novice binnenkwam, die bloosde en wegkeek toen ze zag wat ik aan het doen was.
Ze zei dat ik bezoek had.
‘Dat weet ik,’ zei ik.
Tegen de tijd dat ze hem binnenliet, stond ik bij het raam van mijn salon. Kale muren, harde stoelen. Een haard vol houtblokken die hard hun best deden om te ontvlammen.
‘Zumbo,’ zei ik.
Hij boog. ‘Eerwaarde moeder.’
Aan zijn jas te zien, die uit het buitenland kwam en verre van nieuw was, was hij geen flamboyante man. Hij leek zich zelfs niet bewust te zijn van wat de mode voorschreef. Onder een arm hield hij een verweerde bruine aktetas geklemd.
‘Eerlijk gezegd wist ik niet hoe ik u moest aanspreken…’ zei hij.
‘Eerwaarde moeder is prima.’
Hij keek me aan met een merkwaardig kalme blik die zowel nieuwsgierig als toegenegen was. De huid rond zijn ogen was pafferig en leek op een blauwe plek, alsof hij niet had geslapen.
Ik wendde me tot de novice. ‘Je kunt gaan.’ Toen ze de kamer verlaten had, liep ik op mijn gast af. ‘Bent u wel gezond?’
‘Mag ik gaan zitten?’
Ik liet hem plaatsnemen in een stoel bij het haardvuur. Hij vertelde me dat hij die zomer in Marseille plotseling last had gekregen van een hoofdpijn die zo heftig was dat hij op de grond was gevallen. Men had hem naar een kosthuis in de buurt van de haven gebracht, waar het naar ingewanden en de inkt van inktvissen stonk; zodra hij bij kennis kwam, was hij misselijk geworden.
De eigenaresse van het etablissement had felrood haar. Hij had in zijn delirium geloofd dat ze in brand stond. Hij had om water gevraagd; niet omdat hij dorst had, maar om de vlammen te doven. Zijn lippen vertrokken in een korte, wrange glimlach voordat hij zijn verhaal vervolgde. De hospita liet een barbier-chirurgijn komen, die hem vertelde dat zijn lever het had begeven en dat hij geen maand meer te leven had. Hij had die maand overleefd, maar in Parijs had de lijfarts van de koning de diagnose bevestigd.’
Lees verder in
Verzwijging | Rupert Thomson | ISBN 9789401601290 | Xander Uitgevers | bestel Verzwijging via deze link bij bol.com