Een nieuwe boekentip: Wij zijn niet als hagedissen van Erika Bianchi, een prachtige, tedere en soms rauwe roman over liefde, verlies en ouderschap.
De Bretonse kust, 1948. Het is eind juli, de Tour de France is in volle gang en de achttienjarige Zaro Checcacci, monteur van de Italiaanse ploeg, ontmoet de jonge Franse serveerster Lena.
Negen maanden later wordt Isabelle geboren, maar Zaro wil niets van het kind weten. Tien jaar later besluit Lena dat het genoeg is en zoekt Zaro in Italië op. Die is inmiddels getrouwd en heeft een zoontje.
Lena vestigt zich met Isabelle in het dorpje, maar als ze een nieuwe liefde ontmoet, laat ze haar dochter achter. Wanneer Isabelle zelf kinderen krijgt, blijkt haar jeugd ernstige sporen achter te hebben gelaten en lijkt de geschiedenis zich te herhalen. Of toch niet?
Een fragment
‘Er was hem verteld dat het appartement groot en schoon was, en dicht bij het centrum. Dat de eigenares een aardige vrouw was die geweldig kon koken, en dat ze een heel redelijke prijs vroeg, waardoor het dus echt een aanrader was om bij haar een kamer te huren.
Jules vindt het appartement net het winkeltje van een krankzinnige uitdrager, de eigenares een terminale zenuwlijdster en haar kookkunsten vindt hij er maar net mee door kunnen. Ook over hoe schoon de kamer is heeft hij zo zijn bedenkingen, maar de prijs is inderdaad laag. En de ligging strategisch.
Hij gaat altijd vroeg de deur uit en het eerste wat hij hoort, in de frisse lucht van de vroege lente, is het geruis van water. Als hij het Tibereiland oversteekt verschijnt er een domme glimlach van basaal geluk op zijn gezicht. Zijn bloed gaat sneller stromen en zijn voeten lopen moeiteloos.
Hij kijkt om zich heen en neemt alles in zich op zonder zich een moment te onttrekken aan de zoete agressie van deze verrukking: de sprookjesachtige blauwe hemel en het naakte licht op het marmer, de knalgroene dakterrassen op de gebouwen, de katten tussen de oude stenen, de fresco’s in de kerken.
De pijnbomen op de Palatijn, de beelden van suiker, de zon die het Pantheon binnenschijnt alsof dat gat in de koepel zijn voordeur is. Dat voortdurende gevoel van overvloed en decadentie en van onoverwinnelijke sensualiteit, die inspiratie van eeuwigheid die Rome is.
Als student is hij al verliefd geworden op de stad, toen hij er voor het eerst kwam, en hij heeft geprobeerd er zo vaak mogelijk terug te keren. Vergelen met Rome vindt hij Parijs kleurloos en kil als een noordse schoonheid die in een strakke grijze jurk is geperst.
Rome is ook ’s winters zomer, een triomf van licht, schaafijs met fruitsmaak, klimop op de muren en overal uitgelaten, roepende mensen. Jules voelt zich hier te gast, maar geen buitenstaander. Een deel van hem voelt zich hier thuis, een stuk van zijn glimlach dat hij telkens als hij vertrekt op het perron achterlaat, en telkens als hij terugkeert weer oppakt. […]
Op paaszaterdag komt Jules pas laat thuis. Hij is vroeg de deur uitgegaan om te zitten lezen op de stenen van het Forum Romanum, gewoon omdat hij het fijn vond zichzelf te zien als iemand die op vakantie gaat naar Rome en niet in de rij gaat staan voor de Vaticaanse Musea, maar in de schaduw van de Boog van Titus De naam van de roos gaat zitten lezen in de originele taal.
Zijn intellectuele hedonisme heeft echter geen rekening gehouden met zijn povere Italiaans: nadat hij een uur lang met veel moeite de onbegrijpelijke sporen heeft proberen te volgen van de twee monniken die de hoofdpersonen van het boek zijn, heeft hij besloten toch maar op zoek te gaan naar de Franse vertaling, en is hij in noordelijke richting gewandeld.
Rond lunchtijd kwam hij met een tas vol Franstalige romans op het Piazza di Spagna aan, en hij was in zijn nopjes over zijn timing. Onder de stralende zon, midden tussen de toeristen, waren de Romeinen bezig de grootste openbare spaghettimaaltijd ooit te nuttigen.
Het was het geniale protest tegen de grootste McDonald’s ter wereld, die op het Piazza di Spagna is verrezen uit de as van een oude bar/cafetaria en net een week geleden is geopend te midden van eindeloos veel protesten en discussies.
Jules heeft erover gelezen in de Franse kranten en hij heeft er veel over horen praten in Trastevere, waar de opening van de tweede Romeinse McDonald’s wordt voorbereid in het pand van een oud restaurant dat op dit moment is behangen met spandoeken tegen de Amerikanen, tegen de burgemeester en tegen het gemeentebestuur.
Hij baande zich een weg door de menigte naar een grote tafel met pannen pasta en mandflessen win. Hij ging in de rij staan tot een gedrongen vrouw met vingers vol goud hem een bord plakkerige, lauwwarme spaghetti all’amatriciana aanreikte, dat hij verorberde tegenover de roze façade van het Palazzo Mignanelli.
De rest van de middag heeft hij doorgebracht bij de Ara Pacis en de antiquairs in de Via dei Coronari; toen het avond werd is hij langs de Tiber geslenterd, heeft hij gegeten bij een trattoria in het getto en daarna is hij teruggewandeld naar zijn kamer in de Via Anicia.’
Lees meer in
Wij zijn niet als hagedissen | Erika Bianchi | vertaald door Manon Smits | ISBN 9789056726430 | € 21,99 | Uitgeverij Signatuur | bestel Wij zijn niet als hagedissen via deze link bij bol.com (ook verkrijgbaar als e-book)