Tijdens hun wandeltocht langs de Romeinse Limes ontdekten Marloes en Thijs in het Katwijks Museum een zeventiende-eeuwse herdruk van de Peutingerkaart of Tabula Peutingeriana, een kopie van een Romeinse reiskaart daterend uit de derde of vierde eeuw.
Ook in het nieuwe boek Op zoek naar Romeinse wegen in Nederland en België speelt deze Tabula Peutingeriana een grote rol. Op de kaart staan namelijk alle belangrijke steden, halteplaatsen en garnizoensplaatsen binnen het rijk, verbonden door rechte wegen en heldere afstandsaanduidigen.
Veel moderne steden danken hun Romeinse plaatsaanduiding aan interpretaties gebaseerd op deze kaart. In de noordelijke regio Patavia staan op de Tabula Peutingeriana twee wegen getekend tussen Noviomagi en Lugduno. Algemeen wordt aangenomen dat het hier gaat om twee wegen in Nederland, lopend van Nijmegen naar Leiden.
Volgens deze consensus verbindt de Noordroute de verschillende castella langs de limes en volgt ze dus de grens van het Romeinse rijk. Historici zijn het echter nooit eens geworden over de loop van de Zuidroute.
Op basis van nieuw onderzoek en eigen inzichten verschuift Joep Rozemeyer de oriëntatie van deze twee wegen radicaal. In Op zoek naar Romeinse wegen in Nederland en België zet hij overtuigend uiteen dat vanuit Nijmegen in Romeinse tijd niet strak naar het westen werd getrokken, maar naar het zuidwesten. Lugduno blijkt dan ook niet Leiden, hoe trots de stad zelf ook is op deze aangemeten geschiedenis.
Een fragment
‘De Peutingerkaart is een middeleeuwse kopie op perkament van een Romeinse wegenkaart, waarvan de oorsprong teruggaat tot de tijd van keizer Augustus. De kaart werd in 1507 ontdekt door Konrad Celtes, een Duitse humanist, die door keizer Maximiliaan in 1497 aan de universiteit van Wenen was aangesteld als hoogleraar in de welsprekendheid en de dichtkunst.
Wanneer Celtes zich echter vrij kon maken van deze verplichtingen trok hij naar oude bibliotheken en kloosters in een zoektocht om waardevolle manuscripten ‘voor teloorgang te behoeden’.
Deze zelfverklaarde missie leidde in de zomer van 1507 tot de ontdekking van een opgerolde perkamenten kaart in een (helaas tot op heden) onbekende bibliotheek. Mogelijk was het in het klooster van Colmar, waar een annalenschrijver vertelt dat hij in 1265 een Mappa Mundi op twaalf bladen perkament heeft overgeschreven.
De uit Beieren afkomstige Celtes schonk de kaart bij zijn overlijden in 1508 aan zijn vriend Konrad Peutinger, destijds raadsheer in Augsburg. Vijftig jaar na Peutingers dood dook de Peutingerkaart, zoals deze sindsdien genoemd wordt, in 1597 op bij een inventarisatie van zijn bibliotheek, die toen in het bezit was van de burgemeester van Augsburg, Marcus Welser.
In 1720 verwierf prins Eugene de Savoye, een Oostenrijks legeraanvoerder, de kaart. Na zijn dood in 1737 erfde keizer Karel VI de kaart, die sindsdien bewaard wordt in de Hofbibliothek (de Oostenrijkse Nationalbibliothek) in Wenen.
De kaart is in handschrift, bestaande uit elf bladen perkament, die oorspronkelijk tot een lange strook van 34 centimeter hoogte en 6.82 meter lengte waren samengeplakt. De kaart toont geen zuivere geografische verhoudingen, maar het landgebied is in noord-zuid richting samengedrukt en de zeegebieden zijn, ter besparing van ruimte, gereduceerd tot smalle stroken.
De opgerolde kaart was gemakkelijk te raadplegen en eenvoudig op te bergen en mee te nemen. Door het op- en afrollen liep de kaart in de loop der eeuwen echter veel schade op; het begindeel, dat vermoedelijk een titel bevatte en een weergave van Groot-Brittannië en Spanje, lijkt hierdoor verloren te zijn gegaan.
Verder heeft de koperhoudende kleurstof, die gebruikt werd om de zeegebieden te kleuren, het perkament op vele plaatsen beschadigd. Om verdere beschadigingen te voorkomen werd in 1863 besloten de samengeplakte elf kaartdelen van elkaar los te maken en elk segment apart en vlakliggend te bewaren. Sinds 1937 worden de segmenten in het donker tussen glas bewaard om oxidatie tegen te gaan.
Over de vervaardiger van de kaart is niets bekend, ook al omdat het eerste deel van de kaart, dat wellicht de titel en de naam van de maker bevatte, verloren is gegaan. De geografische basis voor de Peutingerkaart is zeer waarschijnlijk de zogenoemde wereldkaart van Agrippa.
Marcus Vipsanius Agrippa, veldheer en vriend van Augustus, stelde in 12 v.Chr., aan de hand van vroegere Griekse kaarten en door eigen opmetingen, een kaart samen van het hele toenmalige Romeinse Rijk. Deze ‘wereldkaart van Agrippa’ werd op een wand van de Porticus Vipsania te Rome afgebeeld.
Niet duidelijk is wanneer de ‘oerkaart’ van de Peutingerkaart ontstaan is. Het feit dat op de kaart ook veel vóór-Romeinse plaatsnamen voorkomen lijkt een aanwijzing dat de kaart ontstaan is in een tijd kort na de verovering van Gallia door Caesar, dus ongeveer in de tijd van keizer Augustus.
Het voorkomen van de namen Herculaneum, Oplontis en Pompeii op de kaart bewijst dat de oerkaart van vóór 79 moet dateren, want die plaatsen verdwenen dat jaar na de Vesuvius-uitbarsting onder een dikke laag lava. Daarnaast wordt het Cottii Regnum genoemd dat slechts bestond tot het jaar 63. Ook dit begrenst de datering van de oerbron.
Begin twintigste eeuw meende de historicus H. Gross dat de kaart in de periode tussen 150 en 250 is vervaardigd. De Oostenrijkse historicus Ekkehard Weber acht het aannemelijk dat de eerste versie van de oerkaart niet eerder te dateren is dan 170 n.Chr. In de loop der tijd zijn verschillende wijzigingen aangebracht.
Gezien allerlei latere, ook christelijke, toevoegingen stamt de laatste Romeinse versie vermoedelijk uit de vierde eeuw en de middeleeuwse kopie op perkament, de huidige Peutingerkaart, uit de dertiende eeuw.
Sinds 1598 werd de kaart meermaals gekopieerd, voor het eerst door de cartograaf Ortelius bij uitgeverij Plantin-Moretus te Antwerpen. Ortelius verwelkomde de kijkers bij zijn uitgave van de Peutingerkaart met ‘Spectatori Salutem’.
Bij zijn toelichting schreef Ortelius: ‘Gij waarde Kijker en waarde Lezer geniet van een monument dat, hoezeer ook met tal van gebreken behept, zijns gelijke zelfs niet bij benadering heeft onder de relicten uit de oudheid’.
Door Ortelius’ inspanningen kwam de kaart ter beschikking van velen. Op deze manier werd uitgebreide informatie over het Romeinse hoofdwegennet door publicatie voor het eerst breed toegankelijk. Veel op de kaart voorkomende wegen en plaatsen zijn intussen ontcijferd.’
Lees verder in
Op zoek naar Romeinse wegen in Nederland en België | Joep Rozemeyer | ISBN 9789087049591 | € 19,- | uitgeverij Verloren | bestel Op zoek naar Romeinse wegen in Nederland en België bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com