Download de gratis Ciao tutti app voor nog meer tips

Onze donkerste nacht – op de vlucht van Venetië naar het Italiaanse platteland

In het boek Onze donkerste nacht neemt Jennifer Robson je mee naar Italië, naar het najaar van 1943. Op de vlucht voor de nazi’s verlaat de joodse Antonina Venetië om onder te duiken bij de Italiaanse Nico door zich voor te doen als zijn kersverse vrouw Nina, die samen met hem de boerderij komt runnen.

Hoewel Nina en Nico elkaar nauwelijks kennen, moeten ze voor de buitenwereld doen alsof ze gelukkig en verliefd zijn. Maar het boerenleven valt Nina zwaar en sommige bekenden van Nico zijn achterdochtig.

Vooral zijn vroegere studiegenoot Zwerger, die inmiddels voor de Duitsers werkt en nog een rekening te vereffenen heeft met Nico. Hoe meer hij over Nina te weten komt, hoe meer hij ervan overtuigd raakt dat er iets niet in de haak is.

Terwijl Nina en Nico langzaam nader tot elkaar komen, doet Zwerger er juist alles aan om hen uit elkaar te drijven…

Lees alvast een fragment

‘Het was al lang tijd om naar huis te gaan. Met hulp van Sandro, de aardigste van de portiers van het Casa di Riposo, had Antonina haar moeder in een stoel weten te krijgen – die bij het raam, de comfortabele stoel die ze van thuis hadden meegenomen.

Ze was de tijd doorgekomen met het borstelen van Mama’s haar en vertellen wat ze beneden op de piazza kon zien. Ze wist dat haar moeder haar hoorde en begreep.

Had ze haar hoofd niet omgedraaid toen ze bij binnenkomst Antonina’s stem hoorde? En hield ze haar niet stevig vast met haar goede hand, en kneep ze niet in haar hand als haar dochter fluisterde dat ze van haar hield?

Papa was bovendien de beste dokter in Venetië en hij wist zeker dat Mama hen begreep. Daarom was het des te belangrijker dat ze zo veel mogelijk uren aan haar bed zat. Maar de campanile van San Geremia had net vijf uur geslagen en Papa zou thuis op haar zitten te wachten. Bovendien was het niet veilig om in het donker alleen buiten te zijn, nu niet meer.

‘Ik moet naar huis om Marta met het eten te helpen, en u weet als ik er niet ben om hem eraan te herinneren dat hij moet eten, Papa blijft lezen totdat hij aan zijn bureau in slaap valt. Zal ik u weer terug in bed helpen? Of wilt u hier blijven zitten totdat ze het eten komen brengen?’

Mama knikte – de beweging zo vluchtig dat iedereen die gemist zou hebben, en toen Antonina zich vooroverboog om haar een zoen op de wang te geven, sloot ze haar ogen en hief haar gezicht – nog zo glad, zo mooi – omhoog naar de laatste zonnestralen.

‘Ik kom morgenochtend weer terug. Probeer uw avondeten op te eten als ze het komen brengen, goed?’

De reis naar huis ging over de piazza, waar het nog steeds druk was, door de schemerige Sottoportego de Gheto Nova, en de trappen van de brug op en af. Dan een scherpe bocht in een smalle, donkere calle, en nog een, en dan eindelijk, hoog uitstekend boven het donkere water van de Rio del Gheto, stond daar hun smalle huis.

Het zag eruit alsof de bouwer het bijna vergeten was neer te zetten. De gevel was een lappendeken van afbladderend, okerkleurig pleisterwerk en roze bakstenen. Het huisnummer was lang geleden verbleekt, maar ze hadden nooit de noodzaak gevoeld het opnieuw te verven.

Iedereen wist dat ze maar op de groene deur hoefden te kloppen en dokter Mazin zou komen, hoe vroeg of laat het ook was. Ze rende de trap op, haar schoenen knerpten op het pas gedweilde bordes, en door de gang naar haar vaders studeerkamer.

Toen ze stemmen hoorde, stond ze abrupt stil. Misschien zat hij te praten met een patiënt, of moest hij iets belangrijks opschrijven. Vanaf de tijd dat ze oud genoeg was om te kunnen lopen, had ze geleerd dat ze nooit zomaar mocht komen binnenstormen.

Ze klopte twee keer en wachtte tot de stemmen verstomden. ‘Papa?’
‘Binnen,’ klonk het antwoord, en ze deed de deur open en zag dat haar vader niet aan zijn bureau zat, maar aan de tafel voor het raam. Naast hem zat een van zijn oudste vrienden.
‘Pastoor Bernardi! Papa had me niet verteld dat u langskwam – het is al maanden geleden.’

Hij stond op, een beetje houterig, en schudde haar de hand. ‘Ik weet het, lieverd, en het spijt me. Je vader vertelde me dat je bij je moeder op bezoek bent geweest. Hoe gaat het met haar?’

‘Hetzelfde als altijd, denk ik, maar ze is in ieder geval gelukkig. Tenminste, dat hoop ik. En met u?’
‘Het gaat best. Moe van het reizen, en ik verlang naar mijn eigen bed, maar erger is het niet.’

‘Ik ben blij dat te horen. Heeft Marta u niets aangeboden?’ vroeg ze plichtsgetrouw, hoewel ze betwijfelde of ze nog iets in huis hadden wat het waard was met gasten gedeeld te worden.

‘Ik ben nog maar net gearriveerd, en je weet hoe je vader en ik zijn als we aan de praat raken. Maar wacht even – ik heb iets voor je.’

Hij stak zijn hand uit naar de overjas die over de rugleuning van zijn stoel hing, trok die op schoot zodat hij in de zakken kon voelen, en haalde er even later een klein pakje uit, dat in een stuk krant gewikkeld was. Een onmogelijk heerlijke geur vulde het vertrek. ‘Van vrienden uit het buitenland,’ legde hij uit.

‘Koffie. O, mijnheer pastoor. Wat aardig van u. Ik zal onze caffettiera tevoorschijn halen, ik ben zo terug.’

Ze stond op een stoel op een van de bovenste planken van de voorraadkast te rommelen, toen Marta verscheen. ‘Wat doe je daar?’
‘Ik zoek het koffieapparaat. Pastoor Bernardi is op bezoek. We hebben sinds zijn laatste bezoek geen koffie meer gedronken, en dat was maanden geleden.’

Marta zuchtte. Haar zuchten waren altijd langgerekt en treurig, en trilden van wrevel. ‘De mensen zullen erover kletsen. Een katholieke pastoor, nota bene, die hier op bezoek komt. Dat je vader de man kent is al vreemd.’

‘Hij is al jaren een patiënt van Papa, en bovendien zijn vriend. En er lopen bij Papa altijd mensen af en aan. Ik denk dat het niemand iets kan schelen.’ Haar protest was een formaliteit, want het bezoek van pastoor Bernardi zou wel degelijk worden opgemerkt en besproken door iedereen die ze kenden.

Als ze ergens anders hadden gewoond, zou het niemand iets hebben kunnen schelen, maar hier in het gheto deden de mensen niets liever dan zich bemoeien met andermans zaken.

Het agnosticisme van haar vader, evenals zijn vastbeslotenheid om zich te laten leiden door de wetenschap in plaats van het geloof, waren al sinds lange tijd een dankbaar onderwerp voor geroddel.’

Lees verder in

Onze donkerste nacht | Jennifer Robson | vertaald door Marianne Locht | ISBN 9789029731812 | € 21,99 | Kok Boekencentrum | bestel Onze donkerste nacht bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com (ook beschikbaar als e-book)

Ontdek onze digitale reisgidsen voor nóg meer tips

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *