Download de gratis Ciao tutti app voor nog meer tips

Iedereen slaapt in de vallei – over drie generaties vrouwen in een verlaten vallei in de regio Veneto

In de roman Iedereen slaapt in de vallei van Ginevra Lamberti volg je de vrouwelijke lijn van een familie. Je maakt kennis met Augusta, opgesloten in de fatsoensregels van een klein dorpje, haar dochter Costanza, die dat benauwende dorpsleven ontvlucht maar zich vastketent aan een verslaving, en ten slotte kleindochter Gaia, die in een afkickkliniek ter wereld komt, net als de auteur zelf.

Een deels autobiografisch verhaal

Ginevra’s vader was in 1981 in San Patrignano beland, in die tijd de grootste verslavingskliniek van Italië. Haar moeder, die haar vader niet aan zijn lot wilde overlaten, besloot met hem mee te gaan – en zo werd Ginevra geboren in SanPa, zoals de kliniek in de volksmond werd genoemd.

De herinneringen aan haar vroege jeugd kwamen boven na het kijken van Sanpa, de documentaireserie over de afkickkliniek (te zien op Netflix).

In Iedereen slaapt in de vallei weet Ginevra op briljante wijze de leegte, vervreemding en verlatenheid van de regio Veneto op te roepen. Tegelijk beschrijft ze haar personages vol warmte, empathie en humor.

Bevroren in de tijdloze vallei

De achttienjarige Costanza groeit op in een koude en smalle vallei waar de zon laat opkomt en vroeg ondergaat. Haar vader Tiziano had liever een zoon gehad; haar moeder Augusta liever de pop die ze als klein meisje in een Milanese etalage zag toen ze in dienst ging bij een chique familie.

De gezinsleden leven langs elkaar heen in het gele huis, omringd door bossen en velden, te midden van bijgeloof en geroddel. Alles in de vallei lijkt bevroren in de tijd terwijl de woelige jaren zeventig naderen.

Prachtig in deze context is de quote: ‘De kerkklok luidt met drie minuten vertraging ten opzichte van de tijd in de rest van de wereld. Als er niet steeds meer mensen voorzien van horloges – eerst in hun borstzakje en later aan hun pols – van buitenaf in de vallei waren gekomen, hadden de bewoners het nooit gemerkt.’

Fragment uit Iedereen slaapt in de vallei

‘Op 28 november, net na zonsondergang, loopt er een gedaante bergafwaarts over het zandpad langs het bos. Gehuld in een grote soldatenjas en linnen gympen haast ze zich over de stenen die wegrollen bij haar voeten.

De temperatuur is gedaald, misschien komt er sneeuw. We bevinden ons in een smalle vallei, ergens in het noordoosten van Veneto.

Bij volle maan vormt de vroege duisternis geen obstakel: de maneschijn weerkaatst op het pad, geeft een aardse projectie van de hemel en verlicht de gedaante, die het silhouet van een meisje blijkt te hebben. Uit een wollen sjaal valt een bos haar, kroezend door de vochtige lucht.

Ze komt bij een smeedijzeren hek, steekt haar handen door de windingen, schuift de grendel open en legt de paar stappen tuin af die haar van het huis scheiden. Ze keert terug naar haar ouders, nadat ze al bijna twee dagen niets van zich heeft laten horen.

Aangezien het badkamerraam zeker weten dicht zal zitten, resten haar alleen de voor‑ en de achterdeur. Voordat ze kiest welke ze zal nemen blijft ze even staan kijken. Nu heeft alles de kleur van een fotonegatief, maar in het daglicht is het huis geel.

Het beslaat twee verdiepingen, en daarboven is nog een zolder. Beneden is een keukentje, een eetkamer, een woonkamer. Boven zijn twee slaapkamers. Halverwege de houten trap die beneden met boven verbindt stuit je op de badkamer (die aan de achterkant uitkijkt op het dak van het keukentje, ideaal voor ontsnappingen, minder voor thuiskomsten).

Tussen buiten en binnen bevinden zich veertig centimeter steen en met de hand geknede kalk. De muren zijn zo dik dat elk venster is voorzien van drie sluitingsniveaus: de buitenste ramen, de binnenste ramen en daartussenin zware houten luiken.

Door de kieren van die laatste piept een lichtstraal, die erop duidt dat er momenteel leven is in de eetkamer. Verder komt van het huis taal noch teken.

Het meisje kan zich niet heugen wanneer ze voor het laatst heeft gegeten, maar ze zou het niet erg vinden om het avondeten over te slaan als ze daarmee de ouwelui kon mijden. Ze speurt de omgeving af, gevormd door een povere moestuin, wijnstokken balancerend op steile hellingen, de kippenren, de konijnenhokken… misschien bij de bouwval in het bos?

Die laatste neemt ze bijna in overweging, maar de kou waar je geen last van hebt als je stevig doorloopt is niet dezelfde als die wanneer je op de kale grond ligt te woelen, zonder zelfs maar een deken. Ze zoekt naar een andere reden om naar binnen te gaan dan pure overlevingsdrift, naar iets waar menselijkheid bij komt kijken.

Ze bedenkt dat ze daarbinnen ook Poffy zal aantreffen, alvast voor de nacht genesteld op krantenpagina’s die zorgvuldig in de holte onder de kookkachel zijn gelegd. Hij is helemaal zwart, met een paar witte plekjes van de ouderdom. Als kind heeft ze hem een keer bijna vermoord omdat ze niet wist dat chocolade giftig is voor honden, terwijl hij zo verzot was op haar paasei.

Ze probeert de klink van de voordeur, waardoor ze meteen de trap op zou kunnen glippen naar haar slaapkamer zonder iemand te hoeven zien. Op slot. Nu zou ze eigenlijk naar links moeten gaan en om het huis heen lopen naar de achterdeur. Om er vervolgens achter te komen dat ook die dichtzit, dan aan te kloppen, misschien sorry te zeggen, maar meer waarschijnlijk te zwijgen.

In plaats daarvan blijft ze iets te lang aan die voordeurklink voelen. De kou die in haar tenen bijt moet zich terugtrekken omdat er nu vlammen oplaaien vanuit een centrale ontsteker. Die ontsteker zit ergens midden in haar buik, en de vlammen ontwikkelen zich alle kanten op zonder dat zij iets kan doen om ze te laten afzwakken.

Die vlammen worden gevormd door een bepaald licht, een licht waarbij er geen enkele twijfel meer bestaat en waarbij alles wat zich buiten de contouren van haar lichaam bevindt vijandig voelt. In het onderhavige geval wordt de dichtstbijzijnde vijand gevormd door een deur van hout en glas die op slot zit, die ze het liefst open zou beuken en haar tanden zou laten zien.

Als reactie op die drang springt het peertje in de gang aan en draait een vage schim de sleutel om. Zonder een woord wordt ze naar binnen gewenkt. De warmte van de kookkachel treft haar gezicht en handen, de enige plekken met ontblote huid, waardoor ze nog meer verkilt dan door de bergwind die is afgedaald naar de vallei.

Nu weet ze alles weer. Ze weet met name dat ze rustig moet blijven en zorgen dat ze niets geks doet, dus loopt ze naar de gedekte tafel en veinst onverschilligheid over haar bord dat klaarstaat.

Terwijl ze gaat zitten focust ze op de inhoud ervan, een geelrode brij waarop kleine lijfjes met de dijen omhoog zijn neergevlijd. Midden op tafel prijkt een grote kom sla, de laatste blaadjes van het naseizoen, bijna krokant van de rijp.

In de herfst staan er vogeltjes met polenta op het menu, plus wat de moestuin te bieden heeft, en een stuk kaas. De ouwelui zeggen dat er regels gelden en de regels worden gedicteerd door de grond buitenshuis, en zo houden we het huishouden draaiende en houden we ook onszelf draaiende.

In de pan drijven kleine vogeltjes in hun eigen jus. Er bestaan verschillende stromingen over de methode waarmee ze moeten worden gevangen. Sommige vrienden die meer richting zee wonen, types met weinig verstand van de bergen en de bossen, vertellen dat hun vaders op jacht gaan om met geweren op ze te schieten.

Als hun moeders de beestjes dan klaarmaken moet je heel goed oppassen met kauwen, want je bijt zomaar je tanden stuk op de achtergebleven kogeltjes. Maar er zijn helemaal geen vuurwapens nodig bij de vogelvangst, daarvoor gebruik je lijm.

De ouwelui vermalen wortels en laten die fermenteren tot er een kleverige substantie ontstaat die ze op dunne stokjes smeren en vervolgens in de buurt van de drinkbakken neerzetten, zodat de vogeltjes met hun pootjes en vleugeltjes vast komen te zitten tot ze doodgaan van wanhoop, uitputting, angst, verdriet.

Een paar flinters vlees die vastzitten aan minuscule botjes, de moeite waard ten tijde van een oorlog die dertig jaar geleden is geëindigd. Maar zij wil geen weerloos vlees meer eten, en ze wil al helemaal geen herkenbaar vlees meer eten.

Met haar vork maakt ze wat ruimte op haar bord waar ze een aantal slablaadjes kan neerleggen. Poffy kijkt naar haar vanuit zijn ereplaats: hij is zo suf geworden door de warmte dat hij er niet eens uitkomt om te vieren dat ze toch weer is thuisgekomen.

Maar hij heeft wel zijn oren gespitst, een vreugdevol geluidje laten horen, vochtige ogen gekregen door de impliciete belofte van zoete restjes, ook al zijn die dan lang niet zo zoet als het chocolade-ei waar hij vroeger als puppy zo naar had gehunkerd.’

Lees verder in

Iedereen slaapt in de vallei | Ginevra Lamberti | vertaald door Manon Smits | ISBN | € 25,- | uitgeverij Van Oorschot | bestel Iedereen slaapt in de vallei bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com (ook beschikbaar als e-book)

Ontdek onze digitale reisgidsen voor nóg meer tips

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *