‘Tussen elf en twaalf, in afwachting van de bel voor de middaglessen, hingen we gapend rond de tafeltjes van café Pascoli & Giglio. Het café van ons gymnasiasten, op de hoek van de straat die we ook als de onze beschouwden, en de hoofdstraat van de stad, die de burgers de Corso noemden, en wij de Parasang.
De geluksvogels onder ons werkten de ene na de andere amandelsorbet naar binnen, het lekkerste wat ik me herinner uit mijn jeugd. Boven de tafeltjes hing een roodbruin scherm, dat brandde in de zon, als een sluier van zand. Er waren gesprekken vol grote woorden en hoge verwachtingen.’
Met dit fragment zit je meteen in Elio Vittorini’s De rode anjer, een zinderende roman over een warme Siciliaanse zomer.
In 1924 is de zomer op Sicilië bijzonder heet. Alessio Mainardi en zijn vriend Tarquinio, zestien en achttien jaar oud, huren allebei een kamer in een studentenpension in een stadje aan zee. Eigenlijk moeten ze hun eindexamens voorbereiden, maar liever vluchten ze naar de cafés aan de Corso, om te discussiëren over Mussolini, Rosa Luxemburg en vooral over de liefde en vrouwen.
Onderwerp van gesprek is ook de raadselachtige rode anjer: de bloem der liefde, die Alessio van de aantrekkelijke studente Giovanna in een envelop kreeg – waarna hij niets meer van haar hoorde. Tarquinio daarentegen droomt van de mooiste vrouw van de stad, Zobeida, een dame die vele heren dient.
Wanneer Alessio begint te vermoeden dat hij geen kans maakt bij Giovanna, zoekt ook hij Zobeida op (met Giovanna’s rode anjer in zijn broekzak) – en zij wil de aandoenlijke jongen niet meer laten gaan. Misschien ook om hem op afstand te houden van de fascistische zwarthemden.
De rode anjer blaakt van jeugdige opstandigheid, zomerse geuren en seksueel verlangen. Het is een schitterend portret van twee jonge mannen die een enorme levenshonger aan de dag leggen en bovendien op een aandoenlijke, jeugdige manier openstaan voor alle idealistische, revolutionaire – en erotische – ideeën.
‘In Italië zijn vandaag de dag slechts enkele auteurs die zo rijk, origineel en opgewekt schrijven als Vittorini. Zijn taal is ongekunsteld en on-academisch. Zo effectief, harmonisch en vol poëzie en zo eigenwijs en persoonlijk, dat zijn taal alleen al heel veel leesplezier oplevert.’ – Enrico Piceni, redacteur bij uitgeverij Mondadori
Vittorini’s virtuositeit
Elio Vittorini (1908-1966) werd geboren in het Siciliaanse Syracuse. Zijn vader was spoorarbeider, maar Elio studeerde aan de handelsschool. Dat bleek echter niets voor hem en hij liet het eiland achter zich, op zoek naar nieuwe kansen.
In 1929 werd hij medewerker van het literaire tijdschrift Solaria, een blad van en voor de Italiaanse avant-garde. Hij schreef De rode anjer in de vroege jaren dertig; Solaria publiceerde een aantal delen van het verhaal in 1933 en 1934 als feuilleton. De fascistische censuur zorgde er echter voor dat de publicatie na een aantal delen werd tegengehouden, vanwege de pornografische elementen in de tekst.
Vittorini probeerde deze stukken bij te werken, maar ook in 1939 werd publicatie tegengehouden. Vanwege een loodvergiftiging moest Vittorini zijn baan als corrector opgeven en wijdde hij zich aan vertalingen uit het Engels, van werken van onder anderen William Faulkner, Edgar Allen Poe en D.H. Lawrence.
Pas in 1948 kon zijn roman De rode anjer worden uitgegeven, zonder censuur. Daarna bracht Vittorini een groot deel van zijn tijd door op het kantoor van de legendarische uitgever Giulio Einaudi in Milaan, die hem gevraagd had als redacteur. Samen met de eveneens bekende Italiaanse schrijver Italo Calvino richtte Vittorini in 1959 het spraakmakende tijdschrift Menabò op. De rode anjer blijft echter zijn meesterwerk, zowel qua onderwerp als qua virtuositeit in taalgebruik.
De rode anjer | Elio Vittorini | vertaald door Emilia Menkveld | ISBN 9789059366930 | € 23,99 | uitgeverij Cossee | bestel De rode anjer via deze link bij bol.com | ook verkrijgbaar als e-book