Auteur Manuela Piemonte laat je met De kinderkolonie kennismaken met een onbekend hoofdstuk in de Italiaanse geschiedenis.
Deze aangrijpende roman, die is gebaseerd op historische feiten, vertelt over het wrede lot van drie zusjes in Italië tijdens de Tweede Wereldoorlog. Wat begon als een vakantie van enkele weken, zou een gevangenschap van jaren worden…
De zusjes Sara, Angela en Margherita groeien in de jaren dertig op in een gelukkig gezin in Libië, dat in die tijd een Italiaanse kolonie is. Op bevel van Mussolini worden begin 1940 dertienduizend kinderen uit Libië ‘uitgenodigd’ om in de zomervakantie hun moederland Italië te leren kennen.
Ook de zusjes worden vol verwachting door hun ouders op de boot gezet. Ze komen echter terecht in een fascistisch jeugdkamp aan de kust van Toscane, waar ijzeren discipline en terreur regeren.
Sara, de oudste, raakt onder de indruk van de propaganda. Angela ziet haar veranderen en gaat in verzet, en de jongste, Margherita van amper vijf, sluit zich van de buitenwereld af. Uiteindelijk is er nog maar één uitweg: samen ontsnappen, met gevaar voor eigen leven…
Lees alvast een fragment
‘Daar waar ramla en gazza, het zand van de woestijn en dat van de kust, zich met elkaar vermengden, kwamen eind mei de schildpadden uit hun ei. Vlak voor zonsopkomst zaten drie zusjes gehurkt achter een duin te wachten om ze uit te zien komen.
Met slaperige ogen bekeken ze de meeuwen, die op het punt stonden om over de vloedstrook en het water te scheren, het schuim van de golven te raken en daarna weer omhoog te vliegen.
Angela, Sara en Margherita klampten zich aan elkaar vast; ze hadden een deken mee moeten nemen. Daar had Sara aan moeten denken. Die had altijd de beste ideeën.
Trouwens, ze waren nog nooit ’s nachts op het strand geweest. Tot aan die dag waarop, volgens de steeds weer herhaalde rekensommetjes, de groene schildpadden geboren zouden moeten worden.
Als ze groot waren en al konden zwemmen zag je ze vanaf de boten, in diep water waar je niet kon staan. Diezelfde rekensommetjes hadden de meeuwen blijkbaar ook gemaakt, want in zulke grote aantallen en zo hongerig zag je ze de rest van het jaar nooit op het strand.
Er stak een stevige wind op en ook de gazza werd overspoeld door golven. Links van Angela schermde Margherita haar ogen af met haar handen. Haar katoenen jurk, die ze had opgedoken tussen de oude kleren van haar zussen, bolde op als een zeil zonder schip.
Aan de rechterkant zat Sara, rank en tenger. Ze was een kop groter dan haar zussen; het leek wel of mama al haar lengte in haar had gestopt, in haar botten. Ze kneep haar ogen toe en tuurde in de richting van het huis om erachter te komen of de schokkerige bewegingen van de korenaren werden veroorzaakt door de voetstappen van hun moeder die hen kwam halen, maar in het vage schemerlicht kon ze niet veel onderscheiden op die afstand.
Angela keek juist strak naar het strand, met ingehouden adem van de spanning, wiebelend op haar voeten, en hield haar handen in de zakken van haar ruwkatoenen schortjas. Met haar linkerhand omklemde ze een stoffen zak vol stenen en schelpen.
De vissers beweerden dat zonsondergang het juiste moment was om ze te zien, maar de oude schoolmeester, moge hij rusten in vrede, zei dat hij ze bij de dageraad had gezien en dat hij nooit had begrepen hoe ze, in hun eierschaal onder het zand, elk jaar weer het juiste tijdstip wisten te raden.
Hij was ongetwijfeld beter te vertrouwen dan de vissers: bij elke glimlach vulde zijn gezicht zich met rimpels, hij had een geruststellende kracht in zijn stem en hij kende de Vierde Kust beter dan wie dan ook. Als jongeman was hij naar Tripoli gegaan, vlak na de Italiaans-Turkse Oorlog, maar als hij de term ‘het koloniale rijk’ moest uitspreken tijdens het lezen van het tekstboek, kreeg hij een hoestbui en ging verder met het volgende woord.
Op een vrijdagochtend had hij een hele les besteed aan het uitleggen hoe het daar was geweest voor de komst van de Italianen, met inbegrip van voorvallen die niet in de boeken en evenmin in de filmpjes van het Luce-instituut te vinden waren, en hij had beloofd om daarna te vertellen over alle fasen van de verovering, die hij echter liever bezetting noemde.
Maar drie dagen later raakte hij na afloop van de mis door een zonnesteek buiten bewustzijn en overleed binnen een week aan een duistere kwaal. De gesprekken over de bezetting stierven met hem, voor eeuwig ingesloten in een grafkist. Het was echter onmogelijk het verhaal over de eieren bij de zee te vergeten.
Sara, die had berekend hoeveel dagen het nog was tot eind mei, had geopperd om te gaan. Papa was ’s nachts met de wagen vertrokken naar Suk El Giuma, de oase van de vrijdagmarkt. Als hij er niet was stond mama altijd vroeg op om te koken voordat ze op de akkers ging werken; ze zou niet eens tijd hebben om hun afwezigheid op te merken.
Dus hadden ze zich om halfvijf ’s ochtends uit het raam van het kolonistenhuis laten zakken. In de bijkeuken zette mama een kom klaar om zich te wassen, met op haar lippen het gonzen van een liedje zonder woorden.
Als eerste was Angela omlaag geklommen: op haar tenen wankelend op de lege wijnvaten had ze Margherita vastgepakt, en als laatste kwam Sara. Van af daar renden ze over het pad, langs het hoge koren, bijna zonder de grond te raken, tot het graan opeens ophield en het paadje kronkelend verder liep over het zachte zand, waarin hun voeten bij elke stap wegzakten. Alsof ze in meel liepen.
Mama zei altijd weer dat het graan dat in de woestijn groeide de kracht had hen beter te voeden, maar dat het brood daarom harder was om te kauwen. Natuurlijk waren er op het Luce-bioscoopjournaal pachters te zien die het werk deden met een uiterst moderne machine die kon oogsten en dorsen tegelijk, geholpen door een stel Arabieren. Maar al beloofde de burgemeester het iedere maand, zo’n machine kwam maar niet.
De verplichting om hun deel van de oogst af te staan kwam echter altijd stipt op tijd. Nog steeds trokken ze de ploeg met twee ossen: ook mama werkte op het land, naast het schoonmaken en koken, terwijl Sara en Angela voor en na schooltijd gingen hooien. De laatste tijd was het werk toegenomen en lieten hun ouders hen niet meer naar school gaan.
Toen ze liggend op het zand wachtten, was het waarschijnlijk even na vijven. De hemel was intussen veranderd: de sterren waren weg, op één na, boven de horizon, die heel in de verte fonkelde.
‘Ligt Italië daar?’ vroeg Angela.
‘Nee, dat zie je niet vanaf hier, het ligt… daarginds,’ antwoordde Sara, die naar het noorden wees, of waar ze dacht dat het noorden was. De wind drong hun gesprek binnen, veegde de vloedstrook kaal zover het oog reikte en maakte hen sprakeloos.
‘Waar zijn de schildpadden?’ vroeg Margherita met een rukje aan Sara’s arm. Die lachte, trok haar naar zich toe en zei fluisterend, alsof de meeuwen het niet mochten horen: ‘Weet je dat er in de diepe zee reuzenschildpadden leven, groter dan ons huis, groter dan het Casa del Fascio, die je in één hap opeten als ze je zien?’
‘Niks van waar, hoor,’ zei Angela. ‘Die bestaan niet.’
Margherita antwoordde met een enorme geeuw en vlijde zich tegen Sara aan. Angela klemde haar kiezen op elkaar en drukte zich plat tegen het duin, waarbij ze probeerde geen geluid te maken. Een geur die een mengeling was van afgrond en woestijn vulde haar neus, terwijl om haar heen het gekrijs van de meeuwen een koor vormde met de golven die op de kust sloegen.
Toen ze opstond en een stap naar voren deed, trok haar oudste zus haar aan de zoom van haar jasschort, zodat ze weer moest gaan zitten. ‘Zachtjes, anders komen ze niet uit,’ mompelde Sara, met haar arm om Margherita’s lijfje geslagen, alsof ze bang was haar onder het zand te zien wegzakken.
‘Ik keek alleen maar even,’ mopperde Angela, die op haar knieën ging zitten. Ze was vies geworden en kon mama’s uitbrander al horen, in het dialect dat ze hardnekkig weigerde hun te leren.
Aan de horizon begon de kleur van de lucht te veranderen, in concentrische cirkels met geel en rossig in het midden, vervolgens feloranje en uiteindelijk lila, paars en daarachter nog nachtzwart. Dat was het moment waarop, geleid door een stemmetje of gewoon gedreven door de zin om te zwemmen, de schildpadjes een voor een en daarna met zijn tweeën, drieën, vijven, tienen tegelijk tevoorschijn kwamen uit het zand, totdat het in een mum van tijd onmogelijk was ze nog te tellen.
Het was een kwestie van enkele ogenblikken: Angela legde de stenen en schelpen in de opgehouden handen van haar zusjes en samen mikten ze op de meeuwen. Hoe meer meeuwen ze raakten, hoe feller die zich op de diertjes stortten, dus ging Angela staan en schreeuwde: ‘Wegwezen jullie!’
Ze schreeuwde en gooide stenen. Ze hadden er geen van allen rekening mee gehouden dat de stenen ook de schildpadjes zelf konden raken. Een paar ervan werden verbrijzeld en toen ze die roerloos zag liggen, bevroor ze in haar beweging.
Precies op dat moment hoorden ze achter zich doordringende kreten, waarin hun namen samenvloeiden tot een uitbarsting van woede en ongerustheid: het was onmiskenbaar mama’s stem.’
Lees verder in
De kinderkolonie | Manuela Piemonte | vertaald door Saskia Peterzon-Kotte | ISBN 9789026351044 | € 22,50 | uitgeverij Ambo-Anthos | bestel De kinderkolonie bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com (ook beschikbaar als e-book)
Lees je liever in het Italiaans? Bestel dan via deze link het e-book Le Amazzoni.