Er zijn van die boeken die je altijd bij blijven, wiens hoofdpersonen bijna een eigen leven gaan leiden in je hoofd en die je zo nu en dan ter hand pakt om nog eens te lezen. Zo’n boek was De eenzaamheid van de priemgetallen, van de Italiaanse schrijver Paolo Giordano.
Zo’n boek is ook zijn nieuwe roman, De hemel verslinden, waarvan we een fragment mogen delen. Het verhaal omspant twintig jaar en vier levens. Het is een intense roman over verbondenheid, liefde, familie en de eeuwige zoektocht naar zingeving.
Teresa en haar vader verruilen iedere zomervakantie hun woning in het drukke Turijn voor een huis op het platteland van Puglia. Het zijn saaie, bloedhete vakanties, totdat Teresa drie jongens bespiedt die naakt in het zwembad zwemmen: Nicola, Tommaso en de zonderlinge maar charismatische Bern. Ze zullen Teresa’s leven voor altijd tekenen.
De drie halfbroers worden samen opgevoed door Nicola’s religieuze ouders en hebben een complexe en intieme band. Maar Teresa zal snel ontdekken dat niets is wat het lijkt en haar idyllische zomers, die ze steeds vaker met Bern doorbrengt, komen tot een abrupt einde. De jongens worden volwassen en hun vriendschap wordt tot het uiterste getest door hun tegenstrijdige visies op de wereld en hun conflicterende overtuigingen.
Een fragment:
‘Ik zag ze op een nacht in het zwembad. Ze waren met z’n drieën en ze waren heel jong, bijna kinderen nog, net als ik destijds.
In Speziale werd mijn slaap voortdurend onderbroken door nieuwe geluiden: het geruis van de automatische tuinsproeiers, zwerfkatten die elkaar in het gras te lijf gingen, een vogel die eindeloos dezelfde klanken uitstiet. De eerste zomers bij mijn oma leek het wel of ik bijna nooit sliep. Liggend op bed keek ik hoe de voorwerpen in de kamer van me af bewogen en weer dichterbij kwamen, alsof het hele huis ademde.
Die nacht hoorde ik geluiden in de tuin, maar ik stond niet meteen op. Soms kwam de jongen van de beveiliging een kaartje tussen de voordeur steken. Maar toen hoorde ik gefluister en ingehouden gelach. Ik besloot om op onderzoek uit te gaan.
Ik liep om de muggenvanger heen die op de grond stond en een blauw licht verspreidde, kwam bij het raam en keek naar beneden, te laat om de jongens zich te zien uitkleden, maar net op tijd om de laatste in het donkere water te zien glijden.
Door het licht onder de veranda kon ik hun hoofden onderscheiden, twee donkere en eentje dat wel van zilver leek. Afgezien van dat zilveren hoofd zagen de jongens er bijna identiek uit, ze bewogen hun armen in cirkels om te blijven drijven.
Er heerste een zekere kalmte, nu de noordenwind was geluwd. Een van de jongens liet zich in het midden van het zwembad op zijn rug drijven. Ik kreeg een branderig gevoel in mijn keel toen ik plotseling zijn naaktheid zag, al was het niet meer dan een schaduw, en vooral mijn verbeelding. Hij kromde zijn rug en maakte een koprol in het water. Toen hij weer bovenkwam, stootte hij een kreet uit.
De vriend met het zilveren hoofd gaf hem een klap in zijn gezicht om hem stil te krijgen. ‘Dat deed pijn, sukkel!’ zei de jongen van de koprol, nog steeds met luide stem. De andere jongen duwde hem onder water en toen dook ook de derde boven op hem. Ik was bang dat ze aan het vechten waren, dat er eentje kon verdrinken, maar ze lieten elkaar lachend los.
Ze gingen aan de ondiepe kant op de rand zitten, met hun natte ruggen naar mij toe. De jongen in het midden, de langste, spreidde zijn armen en sloeg ze om de nek van de anderen. Ze praatten zachtjes, maar ik kon een paar losse woorden opvangen.
Heel even overwoog ik om naar beneden te gaan en me samen met hen in de zwoele nacht onder te dompelen. Door de eenzaamheid in Speziale snakte ik naar menselijk contact, met wie dan ook, maar ik was veertien en sommige dingen durfde ik nog niet. Ik vermoedde dat het de jongens van de boerderij naast ons waren, ook al had ik die altijd alleen uit de verte gezien. Oma noemde ze ‘die jongens van de masseria’.
Toen gepiep van een bed. Gehoest. De badslippers van mijn vader die op de vloer klepten. Voordat ik de jongens kon waarschuwen, rende hij de trap al af en riep de beheerder. Het licht in het beheerdershuisje ging aan en Cosimo kwam naar buiten, op hetzelfde moment dat mijn vader in de tuin verscheen, allebei met alleen een boxer aan.
De jongens waren opgesprongen. Ze graaiden hun kleren bij elkaar – er bleef nog wat liggen – en renden het donker in. Cosimo ging erachteraan, hij schreeuwde: ik vermoord jullie, stelletje rotjongens, ik sla jullie de hersens in. Mijn vader ging er, na een lichte aarzeling, ook achteraan. Ik zag dat hij een steen opraapte.
Uit het donker klonk een schreeuw, daarna de klap van lichamen tegen de omheining, een stem die zei: nee, je moet dáár naar beneden klimmen. Mijn hart klopte in mijn keel, alsof ík op de vlucht was, alsof ík achtervolgd werd.
Het duurde behoorlijk lang voordat ze terugkwamen. Mijn vader hield zijn linkerpols vast, hij had een plek op zijn hand. Cosimo bestudeerde hem van dichtbij en duwde mijn vader toen zijn huis in. Voordat hij op zijn beurt naar binnen ging, keek hij nog even naar het donker dat de indringers had opgeslokt.
De volgende dag, aan tafel, had mijn vader een verband om zijn hand. Hij vertelde dat hij was gestruikeld toen hij een eksternest had gered. In Speziale werd hij iemand anders. Zijn huid werd in een paar dagen heel donker en als hij dialect sprak, veranderde zijn stem ook; dan had ik opeens het idee dat ik hem helemaal niet kende.
Soms vroeg ik me af wie hij echt was: de ingenieur die in Turijn altijd een pak en een das droeg, of die man met zijn onverzorgde baard die halfnaakt door het huis liep. Hoe het ook zij, mijn moeder had er ontegenzeggelijk voor gekozen om met een van de twee te trouwen: van die andere moest ze niets hebben. Ze zette al jaren geen voet in Puglia. Als wij begin augustus in de auto stapten voor de eindeloze rit naar het zuiden, kwam ze niet eens de kamer uit om ons gedag te zeggen.
We aten in stilte, totdat we de stem van Cosimo hoorden, die ons vanuit de tuin riep. In de deuropening, vóór Cosimo, die als een wachter boven hen uittorende, stonden de drie jongens van die nacht. In het begin herkende ik alleen de langste, door zijn magere nek en de enigszins langwerpige vorm van zijn hoofd.
Maar de andere twee trokken meer mijn aandacht. De ene had een heel lichte huid, zijn haren en wenkbrauwen waren spierwit; de andere was donker, en bruin van de zon, en zijn armen zaten onder de schrammen.’
Lees verder in
De hemel verslinden | Paolo Giordano | vertaald door Mieke Geuzebroek en Pietha de Voogd | ISBN 9789403132600 | € 24,99 | uitgeverij De Bezige Bij | bestel De hemel verslinden via deze link bij bol.com | ook verkrijgbaar als e-book | lees je liever in het Italiaans, dan bestel je het e-book Divorare il cielo
Erg leuk zoals jij over Italië schrijft! En interessante onderwerpen in je nieuwsbrieven, de enige nieuwsbrieven die ik helemaal lees! Geef zelf kooklessen (ook in Italië) waardoor het voor mij misschien extra leuk is, dank..