Vroegboekkorting bij hu openair villages & campings

De accabadora – Michela Murgia

Tot in de jaren vijftig van de twintigste eeuw had ieder dorpje op Sardinië een accabadora, een ‘laatste moeder’: een vrouw die zieken en ouderen hielp met sterven, net als een vroedvrouw helpt bij de geboorte. Bonaria Urrai is zo’n accabadora. Als zij en Maria over straat lopen, kijken de dorpsbewoners hen fluisterend na.

De oude naaister Bonaria Urrai heeft Maria geadopteerd en in huis genomen. Ze voedt haar op, in de verwachting dat Maria later voor haar zal zorgen. Als vierde dochter van een straatarme weduwe was Maria eraan gewend op de laatste plaats te komen, altijd te veel te zijn. Bij Bonaria heeft ze een eigen kamer in een groot huis, waar alle deuren openstaan en ze iedere kamer mag binnengaan.

Maar een geheim omringt de altijd in het zwart geklede, zwijgzame vrouw, die ’s nachts vaak bezoek krijgt en dan het huis verlaat. Het meisje durft er niet naar te vragen. Wanneer Maria jaren later de waarheid ontdekt, keert ze de oude Bonaria de rug toe. Totdat Bonaria niet meer voor zichzelf kan zorgen en Maria vraagt haar te helpen.

Michela Murgia vertelt in De accabadora het aangrijpende verhaal van een verre maar nog lang niet voorbije wereld. Het verhaal van twee generaties, twee vrouwenlevens. Het verhaal van een oud en lang verzwegen beroep:

‘In een nacht als deze, de nacht van Allerzielen, werd er nooit aangebeld. Het maakte niet uit hoe laat het was, dat zou daar niets aan veranderen. Langs alle wegen stonden de voordeuren open, ondanks de kou, alsof elke familie in Soreni te haastig was weggevlucht om de huisdeur nog te kunnen afsluiten.

In die nacht, die haar vertrouwder was dan alle andere van het jaar, stapte de rijzige vrouw die daar vlak langs de muren over straat liep, voort met de tred van iemand die feilloos weet waar ze heen moet. Ze bewoog zich snel, in een donkere omslagdoek gewikkeld, tot het geritsel van haar wijde rok op de dorpel van huize Bastíu stil viel. Zonder geluid te maken ging ze naar binnen, glipte ze zo snel de gang in dat er op straat geen spoor van haar achterbleef. Zelfs in het nachtelijke huis bewoog ze met het gemak van een goede bekende langs de kamerdeuren, naar de enige waarvan ze wist dat die niet dicht was, de deur waarachter Nicola Bastíu, suf van de pijn en het wachten, een hazenslaapje deed.

Hij droomde van de zee, Nicola, de zee van toen hij twintig was, de enige die hij ooit had gezien. Acht jaar geleden was hij er met opgerolde broekspijpen tot borsthoogte in gelopen en had hij het water, stroef van het zout, tegen zich aan laten klotsen. Zijn neefjes en nichtjes spatten met het water en gooiden met een watermeloen alsof ze in het hooi achter het huis waren. Maar hij keek met wijd opengesperde ogen naar het einde van de zee, en hoe langer hij keek, hoe onweerstaanbaarder de aandrang werd om, zonder te rennen en zonder zich om te draaien, langzaam achteruit naar de vloedlijn terug te lopen, zoals je bij sommige slangen doet.

Het was alsof hij in zijn droom terugkeerde naar die tweede paasdag, maar het zand op de zeebodem zoog veel geniepiger, was een monster zonder geraamte dat hem tegenhield. Als hij zo had kunnen sterven, verdrinken in het water van zijn dromen, was dat voor iedereen beter geweest. Maar opeens deed hij zijn ogen open, hulpeloos tussen de lakens rondspartelend. Het kostte hem een paar seconden voor hij weer besefte wie en wat hij was, en dat het, naarmate je dieper wegzakt, moeilijker wordt om uit jezelf omhoog te krabbelen.

Toen pas hoorde hij hoe de ademhaling van de magere gestalte, roerloos tegen de muur voor zijn bed, de lucht in zijn slaapkamer verstoorde. Nicola was nooit iemand van veel woorden geweest, maar op dat moment leek ook zwijgen hem niet gepast…’

Download de gratis Ciao tutti app voor nog meer tips

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *