Met haar roman Bittere koffie – een enorme bestseller in Italië – laat Simonetta Agnello Hornby je in de historie van het schitterende Sicilië duiken. Wij mogen alvast een voorproefje delen van dit wervelende boek vol heerlijke details.
Geheime liefde
Maria groeit op aan het begin van de twintigste eeuw, op Sicilië. Haar ouders zijn liberaal en voeden Maria op tot een onafhankelijke persoon. Maar als de rijke, veel oudere Pietro Sala om Maria’s hand vraagt, zegt ze ja – door een mengeling van nieuwsgierigheid en rede.
Wanneer Pietro ten prooi valt aan zijn gokverslaving, realiseert Maria zich dat haar hart bij Giosuè ligt, die ze al jaren kent. Het is het begin van twintig jaar geheime liefde, die steeds gevaarlijker wordt.
In een turbulente politieke tijd en een wereld vol armoede, maffia en corrupte elite, probeert Maria zichzelf moedig uit de slaafse ondergeschiktheid, waarin de Siciliaanse vrouwen werden gedwongen te leven, te bevrijden.
Bittere koffie
We delen alvast een fragment uit dit prachtige boek:
‘Even glanzend en hoog op de wielen als de praalkar van de heilige Rosalia ronkte de Isotta Fraschini over de Via Grande, een straat die zich door het dorp Camagni slingerde. Onder de waterdichte stoffen kap zat Pietro Sala achter het stuur – zwartleren pet, dikke donkerblauwe jas, grote bril en sjaal – met naast hem Leonardo, eveneens met pet, grote bril en een grijze, lange jas met dubbele overslag.
In elke bocht leek de auto rakelings langs de muren te scheren: achter de luiken vele verbouwereerde ogen. De Via Grande was leeggestroomd. De met etenswaar en goederen bepakte lastdieren waren haastje-repje vastgebonden aan de ringen bij de trappen die op de straat uitkwamen. Als op hol geslagen mieren hadden mensen, kruiwagens, koetsjes en rijtuigen een veilig heenkomen gezocht.
De portieken van de patriciërshuizen stonden stampvol vreemden, ook bij de winkeltjes stonden de mensen binnen en in de deuropeningen. De voerlieden hadden hun karren tegen de muren gezet en een deken over de kop van de muildieren gegooid. Zo nu en dan klonk een eenzaam gebalk op of een onnozel geschreeuw. De honden waren op hun hoede. De buitentrappen van de woningen en ook de grote, brede traptreden voor de kerken waren veranderd in podium en toevluchtsoord.
Toen het door levenloze energie aangedreven voertuig langs het Convitto Nazionale reed begonnen de leerlingen, samengeperst op het balkon van de kostschool, enthousiast te applaudisseren. Dat was genoeg om de normaliteit terug te laten keren. De honden blaften. De mensen stroomden nieuwsgierig weer de straat op.
De kinderen renden achter de auto aan, gaven niet om de rook die in hun ogen en keel prikte. Wie zijn die vreemdelingen? Wie rijdt er? Waar gaan ze naartoe? Wat voor voertuig is dat? Voor de laatste bocht minderde de Isotta Fraschini vaart, voerde toen de snelheid weer op en bereikte het pleintje waaraan het zeventiende-eeuwse palazzo Tummia stond.
Voor de portiersloge, voor de gelegenheid zonder de potten met grond, en brandschoon – een glanzende vloer en een frisse geur van loog – stond don Totò klaar om de zwager van zijn meester Peppino Tummia welkom te heten.
Een brullende motor, een snelle ruk aan het stuur en de Isotta Fraschini reed al door de poort. Pietro sprong eruit. Na een korte groet voor don Totò en de knechten schoot hij de trap op die naar de piano nobile, de woonverdieping, voerde. Leonardo, drijfnat van het zweet en met de situatie verlegen, mocht de rond hem en de auto samendrommende en steeds groter wordende schare bewonderaars vertellen over de wonderbaarlijke avonturen van de reis van Fara naar Camagni.
‘Zeg ’ns eerlijk, bevalt die auto je?’ vroeg don Totò. Leonardo wierp hem een doordringende blik toe en knoopte zijn overjas, die tot op zijn schoenen viel, los: eronder zijn koetsiersuniform. ‘Nee. Ik werd geboren als koetsier van de Sala’s, net als mijn vader, don Ciccio, en koetsier is wat ik ben!’
De slaapkamer van baron en barones Tummia bestond uit twee ruimtes: aan de ene kant de daadwerkelijke slaapkamer – waar Caterina, de kamenier van de barones, Pietro had binnengelaten – en aan de andere kant, verborgen achter een dik gordijn dat vlak voor de alkoof hing, een salon, de laatste van een reeks representatieve ruimtes in het gebouw.
Leunend tegen de kussens en volledig aangekleed zat Giuseppina Tummia te haken. Toen ze hoorde dat haar broer in aantocht was, ging ze rechtop zitten, legde haar haakwerkje op het bed en bedekte preuts haar blote voeten met een sjaal. ‘Pietro, wat een zegen om je te zien… je bent lang niet geweest.’
Pietro ging nonchalant op de rand van het bed zitten en praatte snel om zijn oudere zus niet de kans te geven vragen te stellen of hem verwijten te maken. Tevergeefs. ‘Ik begrijp niet dat vader je toestemming heeft gegeven om met de auto te komen. De wegen zijn niet geschikt! Je moet niet rijden: het is gevaarlijk voor jou en voor de honden. Die schrikken en laten zich doodrijden. Als de auto uit de bocht vliegt, wordt het ook jouw dood!’
‘Dat is de prijs voor de vooruitgang. Wie paardrijdt loopt het risico eraf te vallen, of nog erger. En vergeet niet dat ik altijd geluk heb… Dat zal met auto’s niet anders zijn. De Isotta Fraschini heeft vorig jaar tijdens de Targa Florio zijn sporen wel verdiend, het is een betrouwbare auto. Ik beloof je dat het niet mijn dood zal worden!’
Pietro greep de hand van zijn zus en drukte er een kus op. ‘Je echtgenoot heeft me laten weten dat het landgoed Fuma Vecchia te koop staat en dat jullie zwager, Ignazio Marra, zich ermee bezighoudt. Ik heb vandaag een afspraak met hem. Ik wil er een jachtreservaat van maken en denk erover om de toren in een zomerverblijf te veranderen. Dan worden we buren en zullen we elkaar vaak zien.’
‘Na een enthousiast begin laat je het gewoon weer versloffen, net als dat huis in Palermo, nota bene ingericht met meubels van de firma Ducrot. Hoe lang ben je daar gebleven? Twee, drie maanden? Jij voelt je alleen thuis in Monte Carlo!’
Giuseppina staarde naar haar haakwerkje en schudde haar hoofd. ‘Een zoveelste bevlieging!’ En toen: ‘Hoe is het met mama?’
‘Net als altijd: ze zit gelukzalig tussen haar nonnetjes manteltjes te haken, net als jij.’ Hij zei het met een ondoorgrondelijke grimas, en leek geïrriteerd. Toen nam hij afscheid van zijn zus en verzekerde haar dat hij voor het middageten terug zou zijn.’
Lees verder in
Bittere koffie | Simonetta Agnello Hornby | vertaald door Hilda Schraa (oorspronkelijke titel: Caffè amaro) | ISBN 9789056727147 | € 25,99 | uitgeverij Signatuur | bestel Bittere koffie bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com (ook verkrijgbaar als e-book)
Ciao tutti-lezer Guus tipte ons Fattoria Mosè, een prachtige agriturismo bij Agrigento die wordt gerund door Chiara, de zus van Simonetta. Beide zussen zijn hier opgegroeid en het huis is één prachtig familiearchief.