In De Zijdevilla van Tabea Bach maak je kennis met Angela, die na het overlijden van haar man besluit in te gaan op de uitnodiging van haar tante in de regio Veneto. Al snel raakt ze geïntrigeerd door de lokale zijdeweverij, waar volgens oude tradities de prachtigste stoffen worden gemaakt.
Wanneer ze de vrouwen die er werken probeert te helpen, ontdekt ze een familiegeheim dat haar wereld op zijn kop zet. En dan ontmoet ze de geheimzinnige Vittorio. Maar is ze wel klaar voor een nieuwe liefde?
Lees een fragment uit De Zijdevilla
‘De lucht was zo schoon en helder, de hemel zo blauw en de besneeuwde bergtoppen waren zo schitterend, dat de rit over de Alpen voor Angela als een soort overgang voelde: vanuit een donkere winter vol verdriet en pijn naar een gewichtloos rijk van licht en zomer.
De bergwereld van Zuid-Tirol, met haar ruige valleien en steile rotswanden van graniet en ijs, de bizarre formaties die tijdens haar rit voortdurend leken te veranderen en te verschuiven, deden haar beseffen hoe nietig en onbeduidend het individuele lot van de mens toch was in vergelijking met de miljoenen jaren waarin de aarde zich gevormd en ontplooid had, voordat dit imposante gebergte had kunnen ontstaan.
Ze passeerde de Brennerpas en reed via brede haarspeldbochten weer naar beneden, naar Brixen en vervolgens verder naar Bozen en het Etschtal. Ze liet de stenen reuzen achter zich en dook steeds verder een vruchtbaar landschap in, waar fruitbomen in volle bloei stonden en de zuidelijke hellingen bedekt waren met het frisse groen van de in regelmatige rijen geplante wijnstokken.
De zon scheen hier een stuk intensiever dan thuis en langzaam begon het warm te worden in de auto.
Angela stopte bij een wegrestaurant, trok haar wollen jas uit, at een met gedroogde ham en ingelegde tomaten belegde panino, dronk een kop koffie en kocht een flesje mineraalwater, voordat ze weer verder reed. Twee uur en vijf minuten gaf haar navigatie aan voor de resterende route.
Die leek haar door één grote tuin te leiden. Monte Grappa, las Angela op een bord en ze herinnerde zich dat de beroemde brandewijn met dezelfde naam uit deze omgeving kwam. Roze, gespikkelde hellingen vol bloeiende abrikozenbomen omzoomden de weg en telkens weer zag ze groepjes slanke, hoge cipressen, die als donkergroene vingers vermanend naar de lucht leken te wijzen.
Toen ze ten slotte hier en daar ook citroenbomen ontdekte, waaraan tussen het donkergroene blad niet alleen bloesems maar ook nog een paar vruchten hingen, slaakte ze een zucht van verlichting. Ze was er bijna. Nog een paar kilometer, dan had ze haar doel bereikt.
Niet veel later ontdekte ze op een kegelvormige heuvel in de verte een flinke verzameling versterkte huizen, torens en kantelen van travertijnsteen, dat als puur goud schitterde in de namiddagzon.
Tess had wel een heel mooi plekje uitgezocht, dacht ze, terwijl ze de haarspeldbochten van de steile toegangsweg naar Asenza omhoog reed. Elke bocht leverde haar een nog fantastischere blik op het zuiden op, waar onder een sluier van nevel ergens Venetië moest liggen.
Door een massieve poort reed ze het middeleeuwse stadje in. De weg versmalde en hoewel ze langzaam reed, dreunden de banden op de kasseien.
Voorzichtig stak Angela een trapeziumvormig, licht hellend plein over, ze volgde de aanwijzingen van de navigatie en boog linksaf een klein steegje in. Ze volgde de slingerende weg een paar honderd meter licht bergopwaarts, totdat hij uiteindelijk eindigde voor een smeedijzeren hek. Angela zette de motor uit en stapte uit.
Tussen de eeuwenoude muren hing een lenteachtige warmte, de geur van rozen vermengde zich met het kruidige aroma van ceders. Vanuit het dichte gebladerte van de bomen aan de andere kant van het hek klonk het gekwetter van talloze vogels.
Een heg stond in felgele bloei. Angela was al op zoek naar een bel, toen ze snel naderende voetstappen hoorde. Een mollige vrouw van een jaar of vijftig met vriendelijke lachrimpeltjes rond de ogen kwam over het kiezelpad naar het hek gelopen.
‘Signora Angela?’ vroeg ze, terwijl ze de grendel wegschoof. ‘Benvenuta! Ik ben Emilia. De signora verwacht u al.’
Piepend zwaaiden de twee vleugels van het oude hek open. Emilia wenkte haar naar binnen en langzaam reed Angela de oprit op, die omzoomd werd door prachtige struikrozen. Ze had niet gedacht dat ze midden in dit oude stadje, waar alles zo krap en dicht op elkaar geleken had, zo’n grote tuin zou vinden.
Langs de muur stond een rij bomen met donkere kruinen, een enorme, oeroude ceder strekte zijn gevederde takken uit over een deel van het statige huis. Net als de rest van het stadje was ook Tess’ huis gebouwd met het gelige travertijn. Het maakte een massieve en eigenzinnige indruk. Aan de achterkant was zelfs een heuse toren met kantelen zichtbaar.
‘U kunt uw auto hier neerzetten!’ riep Emilia haar in het Italiaans door het open autoraampje toe, en ze wees op een met blauweregen begroeide parkeerplek.
Nog voordat Angela haar bagage uit de kofferbak kon pakken, stond er al een jongeman naast haar, die Emilia voorstelde als haar zoon Gianni en die Angela verzekerde dat ze zich vanaf dit moment om niets meer hoefde te bekommeren.
‘Lei deve essere stanchissima,’ zei de huishoudster met warme stem. ‘U zult wel moe zijn na zo’n lange reis! Kom maar mee.’
Ze ging Angela voor het huis in en door een donkere hal een trap op naar de eerste verdieping, waar ze de deur opende naar een zonnige kamer. Angela moest haar ogen even dichtknijpen tegen het felle licht.
‘Daar ben je dan! Van harte welkom in Villa Serena,’ hoorde ze een vertrouwde stem. Voor een indrukwekkend groot raam, dat over de hele breedte van de kamer liep en alleen maar onderbroken werd door gotische boogramen, kwam iemand moeizaam overeind.
Angela haastte zich om Tess tegemoet te lopen. De oude dame sloot haar in haar armen en ze hielden elkaar lang vast. ‘Fijn dat je er bent,’ zei Tess. ‘Laat me je eens bekijken! Je bent mager geworden! En bleek. Lieve hemel! Daar gaan we verandering in brengen. Emilia kookt geweldig en het voorjaar hier in Veneto zal je goeddoen! Ga zitten! Hoe was de reis?’
‘Heel goed, dank je. Ik heb rustig aan gedaan.’ Pas nu besefte Angela dat ze zich op de eerste verdieping van de toren bevonden die ze bij haar aankomst ontdekt had. Ze ging tegenover Tess zitten en keek naar buiten. Het uitzicht benam haar bijna de adem.
‘Mooi, hè?’ vroeg Tess met een brede glimlach.
‘Mooi is een understatement.’
‘Op sommige dagen kun je vanaf hier zelfs Venetië zien liggen,’ zei Tess. ‘Maar meestal gaat La Serenissima als een kokette vrouw verborgen onder een sluier.’
Over het zacht glooiende landschap hing een onwerkelijke, zachtpaarse glans. Wijnbergen, fruithellingen, weiden en velden gingen geleidelijk over in een bijna eindeloos lijkende vlakte, om vervolgens in de verte te vervagen en op te gaan in de goud glanzende horizon. De ondergaande zon in het westen zette de lucht in een warme gloed.’
Lees verder in
De Zijdevilla | Tabea Bach | vertaald door Hilke Makkink | ISBN 9789046832394 | € 18,99 | uitgeverij Oceaan | bestel De Zijdevilla bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com (ook beschikbaar als e-book)