Deze week breid je je Italiaanse woordenschat uit met verschillende uitdrukkingen met l’albero (de boom) of il ramo (de tak) in de hoofdrol:
chi pianta un albero, pianta una speranza > wie een boom plant, plant hoop
(de boom is een symbool van hoop en toekomst)
dal frutto si conosce l’albero > aan de vruchten kent men de boom
(aan de acties van iemand, weet je hoe iemand is)
al primo colpo non cade l’albero > de boom valt niet bij de eerste slag
(niet opgeven, doorzetten)
restare sull’albero a cantare > op de boom blijven zingen
(zegt men over iemand die opgelicht is)
sembrare un albero di Natale > er als een kerstboom uitzien
(zegt men over iemand die veel juwelen en accessoires draagt)
la mela non cade lontana dall’albero > de appel valt niet ver van de boom
l’albero della cuccagna > de meiboom (een versierde paal of boom)
l’albero della vita > de levensboom
un ramo secco > een droge tak
(een veld, (vak)gebied dat niet productief is)
avere un ramo di pazzia > een krankzinnige tak hebben
(zegt men over iemand die een rare/ongewone kant heeft)