‘De zwart-met-zilveren voorsteven van de gondel verdween in een mist zo dik, dat hij siste bij het wijken rond de romp. Bij elke slag van de riem klonk een wervelende en weer in het water wegstromende, vage, onbenoembare melodie.
De gondelier had zo langzaam gevaren dat hij niet helemaal zeker wist of hij de monding van het Canal Grande had bereikt. De lucht leek ingesloten te worden door de façades van de palazzi, waar de adellijke families van Venetië aan het avondmaal zaten, maar voor hem opende zij zich als een geeuw toen hij de brede lagune op voer.
Hij boog zich naar voren en tuurde met scheefgehouden hoofd om zo het geroep van andere gondeliers te kunnen opvangen. Over het water weerklonk een lied. Het geluid kwam uit de buurt van de basiliek van Santa Maria della Salute vandaan, en terwijl hij luisterde hoorde hij het steeds duidelijker worden. Op het laatst kon hij de woorden van de andere gondelier verstaan.
‘Een groep edelvrouwen zag ik daar
op Allerheil’gen, nog vorig jaar.’
De mist verzwolg het antwoord van de gondelier.
‘De voorste bewoog zich zo gracieus,
alsof de Liefde meeliep aan haar rechterzij.’
De andere boot was nu zo dichtbij dat de gondelier een verandering in het geluid van het water hoorde nog voordat beide boten elkaar in tegenovergestelde richtingen voorbijgleden.
‘Zo’n zuiver licht straalde van haar gelaat,
dat het een ziel moest zijn, warm en blij.’
Het geluid van de woorden vervaagde toen de boten zich van elkaar verwijderden. Maar in Venetië is zingen als ademen. De twee gondeliers zongen luidkeels samen door de mist heen tot de afstand te groot werd om door te gaan.
‘Ik verstoutte me te kijken,
en in haar gezicht zag ik toen
de ziel van een engel, echt waar…’
Toen de stem van de gondelier wegstierf, werd het gordijn van de felce opengeschoven, waardoor een gezette vrouw van middelbare leeftijd zichtbaar werd. Ze was gekleed in een losse, donkere mantel en ze droeg een sluier. ‘Ik kan je nauwelijks zien,’ zei ze. ‘Waar zijn we?’
‘De Broglio. Ik meer hier aan.’
‘De Broglio?’ Haar stem schoot omhoog van afkeuring. ‘U hoort ons naar de kade van het Pietà te brengen.’
‘Het is vreselijk vanavond,’ zei de gondelier ter verklaring. Hij schraapte zijn keel en spuwde een grote fluim in de lagune. De boot botste tegen de kade en hij sprong binnensmonds vloekend aan wal. Door het botsen verloor de vrouw haar evenwicht en ze ging mopperend zitten.
‘Luister,’ zei de gondelier die weer aan boord kwam om haar overeind te helpen. ‘Jullie lopen die vijf minuten naar het Pietà sneller dan ik jullie over water kan brengen. Ik heb het gehad voor vanavond.’
De vrouw bromde, alsof ze daarmee wilde zeggen dat hij hier te zijner tijd meer over zou horen, en ze wendde zich van hem af. Enkele minuten later dook ze weer op uit de felce en zette een tas met een schouderband en een afgedekte rieten mand op de bodem van de boot neer.
Ze draaide haar hoofd om. ‘Niet treuzelen,’ riep ze in de richting van de felce.
Een bloot handje schoof het gordijn opzij en er verscheen een gezichtje. Een meisje dat er niet ouder uitzag dan een jaar of zes bleef roerloos staan tot ze een por in haar rug kreeg.
‘Schiet op!’ zei een stem achter haar. Enkele minuten later stonden er twee meisjes op de kade. Het tweede meisje was een jaar of negen.
De vrouw pakte de tas en de mand op. ‘Meekomen,’ zei ze, zonder te kijken of de kinderen haar volgden. Ze stak het piazza zo snel over dat de meisjes haar bijna kwijtraakten in de mist, en ze bleef pas staan toen de rood-met-roomkleurige façade van het paleis van de doge uit de mist oprees. Toen ze zich had georiënteerd, sloeg ze rechtsaf en versnelde opnieuw haar pas. De meisjes moesten zich inspannen om niet te ver achterop te raken. Ze passeerden de ene zuil na de andere en ze voelden die eerder dan dat ze die zagen, omdat hun kleur bijna niet te onderscheiden was van die van de mist.
De vrouw foeterde toen ze over een krat struikelde, daar achtergelaten door een van de kooplieden die tijdens de carnavalsperiode vlak voor de kerst met hun kramen helemaal tot op de Riva degli Schiavoni stonden. Vanuit het afval van die dag steeg de vage reuk op van nat stro en de inhoud van manden waarin gedroogde bloemen en kruiden, sint-jakobsschelpen, van wild gemaakte worst en penetrant ruikende balsems en tonica uitgestald waren geweest.
Vóór hen tekende zich flauw een stenen brug af en daarna nog een, en toen liep de vrouw plotseling een steeg in. Ze liet de grote bronzen klopper hard neerkomen op een van de deuren daar. Kort daarna werd het rooster over het kijkgat opzijgeschoven.
‘Wie is daar?’ zei een vrouwenstem.
‘Annina. Met de twee meisjes.’
Ze hoorden een grendel wegschuiven en het geknars van scharnieren, en toen ging de deur krakend open. Een vrouw met een witte kap op en met eenzelfde mantel aan als Annina gebaarde hun binnen te komen.
‘Vlug. Het is koud,’ zei ze. Haar stem weergalmde in de wandelgang van de binnenhof waar de meisjes zich nu bevonden. ‘Jullie slapen vanavond hier beneden. Annina zal bij jullie blijven. Het is al te laat om de anderen nog te storen.’
In de kamer waar ze hen achterliet stonden alleen een kleine houten bidstoel en een bed, waar de meisjes op gingen zitten, ongemakkelijk en doodstil. De vrouwen bleven buiten nog even zacht met elkaar staan praten.
‘Chiaretta, de jongste, kan zingen,’ zei Annina. ‘En het is een mooi meisje.’
‘En de oudste?’
‘Maddalena. Praat nauwelijks. Er werd me verteld dat ze goed is met haar handen en gehoorzamer dan het andere kind. Maar ik geloof niet dat er veel bij zit.’
Ze wensten elkaar goedenacht. Annina ging de kamer binnen en de andere vrouw verdween in de mist zonder verder nog iets te zeggen.’
In De vier jaargetijden worden de zusjes Maddalena en Chiaretta als vondelingen achtergelaten op de trappen van het Ospedale della Pietà, het klooster dat wereldberoemd is vanwege zijn muziekopleiding en concerten. De oudste, Maddalena, legt zich al op jonge leeftijd toe op het vioolspel. De drie jaar jongere, opstandige Chiaretta blijkt over een prachtige zangstem te beschikken.
In het Pietà ontmoeten zij de beroemde componist en priester Vivaldi, die zijn Vier jaargetijden speciaal voor het klooster heeft geschreven. Zijn verhouding met de kerk is grillig; hij komt en gaat naar gelang zijn temperament en financiën dat toelaten. Maddalena’s gevoelens voor de componist groeien naarmate zij meer met hem samenwerkt. Voor een vrouw in het klooster zijn er echter maar twee opties: non worden of trouwen, en dus zweren ze nooit meer in het openbaar te zingen. Terwijl Maddalena kiest voor haar viool en het kloosterleven, trouwt Chiaretta met een man uit een belangrijke aristocratische familie. Ze wordt uiteindelijk een van de machtigste vrouwen van Venetië.