Vroegboekkorting bij hu openair villages & campings

Pompeii – terug naar augustus 79

Voor in de koffer: een nieuwe uitgave van Robert Harris’ boek Pompeii, dat al in 2003 voor het eerst verscheen. In dit spannende boek neemt Harris je mee naar een hete, broeierige week aan het eind van augustus 79.

Pompeii-Robert-Harris

De beste plaats om aan de hitte te ontsnappen is de prachtige baai van Napels. Langs de kust vertoeven de rijken van het Romeinse Rijk in hun pompeuze villa’s. Maar er zijn onheilspellende waarschuwingen die niet genegeerd kunnen worden. Bronnen en rivieren drogen op, mensen verdwijnen, en het grootste aquaduct ter wereld, het enorme Aqua Augusta, stroomt ineens niet meer.

Robert Harris vertelt op unieke wijze het verhaal van de vooravond van de uitbarsting van de Vesuvius. Een fragment:

‘Ze verlieten het aquaduct twee uur voor zonsopgang. Bij maanlicht klommen ze de heuvels boven de haven in – zes mannen in ganzenpas, de ingenieur voorop. Hij had ze zelf uit hun bed getrommeld – een en al stijve ledematen en gemelijke, onuitgeslapen gezichten – en nu hoorde hij hoe ze achter zijn rug over hem klaagden. In de warme, roerloze lucht droegen hun stemmen verder dan ze zelf beseften

‘Dit is nergens goed voor,’ pruttelde iemand.
‘Jongens moeten zich bij hun boeken houden,’ zei een ander.
Hij ging met grotere stappen lopen. Laat ze maar leuteren, dacht hij.

Hij voelde de ochtendhitte al opkomen, de belofte van weer een dag zonder regen. Hij was jonger dan de meeste leden van zijn werkploeg, en de kleinste van allemaal: een compacte, gespierde gestalte met kortgeknipt bruin haar. De stelen van de gereedschappen die hij over zijn schouder droeg – een zware bijl met een bronzen blad en een houten schop – schuurden tegen zijn door de zon verbrande hals. Toch probeerde hij zijn blote benen zo ver mogelijk te strekken, terwijl hij snel van het ene steunpunt naar het andere klom. Pas toen hij zich hoog boven Misenum bevond, bij een splitsing in het pad, legde hij zijn last af en wachtte tot de anderen hem hadden ingehaald.

Hij veegde met de mouw van zijn tunica het zweet uit zijn ogen. Wat hadden ze hier in het zuiden toch koortsachtig fonkelende luchten! Zelfs nu, kort voor de dageraad, welfde de sterrenhemel zich nog tot aan de horizon. Hij kon de hoorns van Taurus zien en de gordel en het zwaard van de Jager; daar was Saturnus en ook de Beer, en het sterrenbeeld dat de Druivenlezer werd genoemd, dat altijd op 22 augustus voor Caesar opging, de dag na het Vinaliafeest, en dat aangaf dat het tijd was om met de wijnoogst te beginnen. Morgennacht zou het volle maan zijn. Hij stak zijn hand de lucht in en zijn stompe vingertoppen staken zwart af tegen de glinsterende sterrenbeelden – hij spreidde zijn vingers, balde ze en spreidde ze weer – en even kwam het hem voor alsof hij de schaduw, het niets, was, en het licht de substantie.

Beneden in de haven klonk het geplons van riemen: de nachtwacht die tussen de aangemeerde triremen door roeide. Aan de overkant van de baai knipperden de gele lantaarns van een paar vissersboten. Een hond blafte en een tweede gaf antwoord. Daarna de stemmen van de arbeiders die langzaam het pad beneden hem op klommen: het rauwe, plaatselijke accent van Corax, de opziener – ‘Kijk eens, onze nieuwe aquarius zwaait naar de sterren!’ – en de slaven en vrijen, bij uitzondering een in hun wrok, al was dat dan ook alles. Ze hijgden en grinnikten tegen elkaar.

De ingenieur liet zijn hand zakken. ‘Onder zo’n hemel’, zei hij, ‘hebben we in elk geval geen toortsen nodig.’ Plotseling was hij weer barstensvol energie. Hij boog zich voorover om zijn werktuigen op te rapen en hees ze weer op zijn schouder. ‘Laten we in beweging blijven.’ Hij wierp een gefronste blik het donker in. Het ene pad zou hen naar het westen voeren, langs de rand van de marinebasis. Het andere leidde noordwaarts, naar de badplaats Baiae. ‘Ik denk dat we hier afslaan.’

‘Hij denkt,’ snierde Corax.
De dag daarvoor had de ingenieur besloten dat de beste manier om met de opziener om te gaan, was hem te negeren. Zonder iets te zeggen keerde hij de zee en de sterren de rug toe en begon de zwarte massa van de heuvelflank te beklimmen. Wat hield leiderschap uiteindelijk meer in dan blindelings de ene route boven de andere verkiezen en dan zelfverzekerd pretenderen dat dit een rationele beslissing was?

Hier was het pad steiler. Hij moest er zijwaarts tegenop klauteren en soms zijn vrije hand gebruiken om zich op te trekken wanneer zijn voeten weggleden en er een regen van losse steentjes het donker in kletterde. De mensen staarden naar deze bruine heuvels, verschroeid door zomerse veenbranden, en dachten dat ze zo dor als een woestijn waren, maar de ingenieur wist beter.

Toch voelde hij hoe zijn aanvankelijke zelfvertrouwen afnam en hij probeerde zich te herinneren hoe het pad er gisteren in de felle middagzon had uitgezien, toen hij het voor het eerst had verkend. Het kronkelende spoor, nauwelijks breed genoeg voor een muilezel. De stroken verschroeid gras. En daar, waar de grond vlakker werd, lichtgroene plekken tussen het zwart – levenstekens die bleken te bestaan uit klimopscheuten die naar een steenblok reikten.

Nadat hij een helling half op geklommen en weer afgedaald was bleef hij staan en beschreef traag een volledige cirkel. Of zijn ogen raakten eraan gewend, of de dageraad brak aan, en in dat geval was hun tijd bijna om.’

Lees verder in

Pompeii-Robert-Harris

Pompeii | Robert Harris | vertaling Renee Vink | ISBN 9789023491743 | € 15,- | uitgeverij Cargo | bestel Pompeii via deze link bij bol.com | ook verkrijgbaar als e-book

Download de gratis Ciao tutti app voor nog meer tips

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *